Inleiding: Waar ging de zaak over?
De zaak (C‑38/24, genaamd Bervidi) ging over G.L.,
een medewerkster van het Italiaanse bedrijf AB SpA. G.L. werkte als
"stationsmedewerker" en moest de metro bewaken en controleren. Haar
zoon was echter ernstig gehandicapt en volledig invalide en had 's middags
vaste zorg nodig.
G.L. vroeg haar werkgever herhaaldelijk om haar
werktijden permanent aan te passen zodat ze voor haar zoon kon zorgen,
eventueel door haar een functie met een lagere kwalificatie en vaste
ochtenddiensten (van 8.30 tot 15.00 uur) te geven. AB SpA weigerde dit
permanent te regelen, hoewel ze tijdelijk wel enige aanpassingen deden, zoals
een vaste werkplek en een voorkeursrooster.
G.L. stapte naar de rechter, omdat ze vond dat de weigering
van haar werkgever discriminatoir was. De Italiaanse rechtbanken
verwierpen haar claims, maar de hoogste Italiaanse rechter, de Corte suprema di
cassazione (Hof van Cassatie), besloot het Europees Hof van Justitie om advies
te vragen. Dit gebeurde via een verzoek om een prejudiciële beslissing.
Dit is een procedure waarbij een nationale rechter het Europees Hof vraagt hoe
Europese wetten geïnterpreteerd moeten worden in een specifieke situatie.
De kernvraag was of een werknemer die zelf niet gehandicapt
is, maar wel zorgt voor een gehandicapt kind, zich kan beroepen op de
bescherming tegen discriminatie die geldt voor gehandicapten, en of de
werkgever dan verplicht is tot redelijke aanpassingen.
De Middelen: Welke wetten en verdragen gebruikte het Hof?
Het Europees Hof baseerde zijn beslissing op verschillende
belangrijke juridische instrumenten:
- Richtlijn
2000/78/EG (de Kernrichtlijn): Deze Europese richtlijn heeft als doel
een algemeen kader te creëren om discriminatie op de werkplek te
bestrijden op basis van onder andere godsdienst, overtuiging,
leeftijd, seksuele geaardheid of handicap. De richtlijn verbiedt
zowel directe (openlijke) als indirecte (verborgen) discriminatie.
- Handvest
van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest"):
Dit is een verzameling fundamentele rechten voor alle burgers in de EU.
Relevante artikelen zijn:
- Artikel
21: Algemeen verbod op discriminatie, inclusief op grond van
handicap.
- Artikel
24: Rechten van het kind, waarin staat dat kinderen recht hebben op
bescherming en zorg voor hun welzijn, en dat het belang van het kind een
leidende overweging moet zijn in alle beslissingen over kinderen.
- Artikel
26: Rechten van personen met een handicap, waarin het recht op
maatregelen voor hun autonomie en sociale/beroepsintegratie wordt erkend.
- VN-Verdrag
inzake de rechten van personen met een handicap (VN-Verdrag): Dit is
een internationaal verdrag dat de EU heeft ondertekend en dat daarom een
integraal onderdeel is van het EU-recht. Het omvat:
- Artikel
2: Definieert "discriminatie op grond van handicap" zeer
breed, inclusief de weigering van redelijke aanpassingen.
- Artikel
5: Erkent de gelijkheid van alle personen voor en door de wet,
verbiedt alle discriminatie op grond van handicap en verplicht staten tot
het nemen van passende maatregelen voor redelijke aanpassingen.
- Artikel
7: Richt zich specifiek op gehandicapte kinderen en benadrukt de
noodzaak om alle maatregelen te nemen om hun volle genot van
mensenrechten te garanderen, met het hoogste belang van het kind
als leidraad.
- Richtlijn
2000/43/EG: Een andere richtlijn die discriminatie verbiedt, in dit
geval op grond van ras of etnische afkomst. Het Hof gebruikte de
interpretatie van deze richtlijn als analogie om aan te tonen dat
discriminatie "door associatie" ook verboden is in het kader van
handicaps.
- Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): Artikel 14 (verbod op
discriminatie) van het EVRM wordt gebruikt als een minimumbeschermingsdrempel
bij de interpretatie van het EU-recht.
De Principes: Welke juridische uitgangspunten hanteerde
het Hof?
Het Hof hanteerde de volgende belangrijke principes:
- Breed
interpretatie van non-discriminatie: Het Hof benadrukt dat het
principe van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie ruim
moet worden geïnterpreteerd en niet beperkt mag worden. Het richt zich
niet op een specifieke groep personen, maar op het vermijden van
"elke discriminatie" op basis van de in de richtlijn genoemde
gronden, zoals handicap.
- Discriminatie
"door associatie" (par association): Dit is een cruciaal
principe in deze zaak. Het betekent dat niet alleen de gehandicapte
persoon zelf beschermd is tegen discriminatie, maar ook iemand die
zorg draagt voor een gehandicapte persoon en daardoor wordt
gediscrimineerd.
- Het
Hof had eerder al geoordeeld dat directe discriminatie "door
associatie" (bijvoorbeeld een werkgever die een werknemer
slechter behandelt vanwege de handicap van zijn kind) verboden is onder
Richtlijn 2000/78.
- In
deze zaak breidt het Hof dit uit naar indirecte discriminatie
"door associatie". Dit betekent dat een schijnbaar neutrale
regel, criterium of praktijk die mensen met een gehandicapt kind (zoals
G.L.) nadelig beïnvloedt, ook verboden is, tenzij deze objectief
gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen om dat doel te
bereiken passend en noodzakelijk zijn.
- Doeltreffendheid
(effet utile): Het Hof stelt dat de doeltreffendheid van de Richtlijn
2000/78 zou worden ondermijnd als de bescherming tegen discriminatie zou
worden beperkt tot alleen gehandicapte personen zelf. De richtlijn moet
haar volle werking kunnen hebben.
- Conformiteit
met het VN-Verdrag en het Handvest: De Richtlijn 2000/78 moet, voor
zover mogelijk, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met het
VN-Verdrag en het Handvest. Deze hogere juridische instrumenten
benadrukken de brede aard van non-discriminatie en de rechten van
gehandicapte kinderen en hun families.
- Redelijke
aanpassingen (aménagements raisonnables): Het Hof herinnert eraan dat
werkgevers passende maatregelen moeten nemen om gehandicapte
personen in staat te stellen toegang te krijgen tot werk, dit uit te
oefenen of er vooruitgang in te boeken, tenzij deze maatregelen een onevenredige
last opleveren. Dit omvat aanpassingen aan lokalen, uitrusting,
werktijden of taakverdeling. Bij de beoordeling van een onevenredige last
moet rekening worden gehouden met financiële kosten, de omvang en middelen
van het bedrijf, en de mogelijkheid van overheidssteun.
De Beslissing: Wat heeft het Hof uiteindelijk geoordeeld?
Het Europees Hof heeft de Italiaanse rechter (de Corte
suprema di cassazione) als volgt geadviseerd op de gestelde vragen:
- Betreffende
indirecte discriminatie "door associatie" (Eerste vraag):
- Het
Hof oordeelt dat de Richtlijn 2000/78/EG, gelezen in het licht van het
Handvest en het VN-Verdrag, zo moet worden uitgelegd dat het verbod op
indirecte discriminatie op grond van een handicap van toepassing is op
een werknemer die zelf niet gehandicapt is, maar wel het slachtoffer
is van dergelijke discriminatie omdat hij/zij zorgt voor een gehandicapt
kind dat de essentiële zorg nodig heeft.
- In
eenvoudige bewoordingen: Ja, als je werkt en gediscrimineerd wordt
(zelfs door een neutrale regel) omdat je voor je gehandicapte kind zorgt,
dan ben je beschermd tegen die discriminatie, net zoals een gehandicapte
werknemer dat zou zijn.
- Betreffende
de verplichting tot redelijke aanpassingen voor zorgverleners (Tweede
vraag):
- Het
Hof oordeelt dat de Richtlijn 2000/78/EG, met name artikel 5, gelezen in
het licht van het Handvest en het VN-Verdrag, zo moet worden uitgelegd
dat een werkgever verplicht is redelijke aanpassingen te treffen
(zoals aangepaste werktijden of een andere functie) voor een werknemer
die zelf niet gehandicapt is, maar wel essentiële zorg verleent aan
zijn/haar gehandicapte kind.
- Deze
verplichting geldt echter alleen als deze aanpassingen geen
onevenredige last voor de werkgever met zich meebrengen. De nationale
rechter moet beoordelen of de vraag van G.L. naar permanente vaste
werktijden een onevenredige last voor haar werkgever vormde.
- In
eenvoudige bewoordingen: Ja, je werkgever moet je werkplek aanpassen
(bijvoorbeeld met flexibele tijden of een andere taak) om je te helpen
voor je gehandicapte kind te zorgen, tenzij dit echt te veel gevraagd is
voor het bedrijf.
- Betreffende
de definitie van "zorgverlener" (Derde vraag):
- Het
Hof heeft deze vraag niet ontvankelijk verklaard, wat betekent dat
het Hof de vraag niet in behandeling heeft genomen. De reden hiervoor was
dat de verwijzende Italiaanse rechter onvoldoende uitleg had gegeven
over de relatie tussen de gevraagde definitie van
"zorgverlener" (die uit het Italiaanse nationale recht komt) en
de specifieke feiten van de zaak, en waarom deze definitie relevant was
voor de interpretatie van het EU-recht in deze kwestie.
- In
eenvoudige bewoordingen: Het Hof heeft niet gedefinieerd wat een
"zorgverlener" precies is, omdat de Italiaanse rechter niet
goed had uitgelegd waarom deze definitie belangrijk was voor de Europese
wetgeving in deze zaak.
Samenvattend :
Het Europese Hof heeft besloten dat ouders die voor een
gehandicapt kind zorgen, beschermd moeten worden tegen discriminatie op hun
werk. Zelfs als je zelf niet gehandicapt bent, maar door de zorg voor je
kind door je werkgever anders (slechter) wordt behandeld dan je collega's, dan
is dat verboden. Het Hof zegt ook dat je werkgever in zo'n geval redelijke
aanpassingen moet doen (zoals vaste werktijden of een andere functie) om je
te helpen, tenzij dat echt een te grote last voor het bedrijf wordt. Over de
precieze definitie van een "zorgverlener" wilde het Hof zich niet
uitspreken, omdat de Italiaanse rechter dat niet goed genoeg had uitgelegd.