donderdag 11 september 2025

Hof van Justitie - discriminatie ouders van gehandicapte kinderen

Bron

Podcast

Inleiding: Waar ging de zaak over? 

De zaak (C‑38/24, genaamd Bervidi) ging over G.L., een medewerkster van het Italiaanse bedrijf AB SpA. G.L. werkte als "stationsmedewerker" en moest de metro bewaken en controleren. Haar zoon was echter ernstig gehandicapt en volledig invalide en had 's middags vaste zorg nodig.

G.L. vroeg haar werkgever herhaaldelijk om haar werktijden permanent aan te passen zodat ze voor haar zoon kon zorgen, eventueel door haar een functie met een lagere kwalificatie en vaste ochtenddiensten (van 8.30 tot 15.00 uur) te geven. AB SpA weigerde dit permanent te regelen, hoewel ze tijdelijk wel enige aanpassingen deden, zoals een vaste werkplek en een voorkeursrooster.

G.L. stapte naar de rechter, omdat ze vond dat de weigering van haar werkgever discriminatoir was. De Italiaanse rechtbanken verwierpen haar claims, maar de hoogste Italiaanse rechter, de Corte suprema di cassazione (Hof van Cassatie), besloot het Europees Hof van Justitie om advies te vragen. Dit gebeurde via een verzoek om een prejudiciële beslissing. Dit is een procedure waarbij een nationale rechter het Europees Hof vraagt hoe Europese wetten geïnterpreteerd moeten worden in een specifieke situatie.

De kernvraag was of een werknemer die zelf niet gehandicapt is, maar wel zorgt voor een gehandicapt kind, zich kan beroepen op de bescherming tegen discriminatie die geldt voor gehandicapten, en of de werkgever dan verplicht is tot redelijke aanpassingen.


De Middelen: Welke wetten en verdragen gebruikte het Hof?

Het Europees Hof baseerde zijn beslissing op verschillende belangrijke juridische instrumenten:

  1. Richtlijn 2000/78/EG (de Kernrichtlijn): Deze Europese richtlijn heeft als doel een algemeen kader te creëren om discriminatie op de werkplek te bestrijden op basis van onder andere godsdienst, overtuiging, leeftijd, seksuele geaardheid of handicap. De richtlijn verbiedt zowel directe (openlijke) als indirecte (verborgen) discriminatie.
  2. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest"): Dit is een verzameling fundamentele rechten voor alle burgers in de EU. Relevante artikelen zijn:
    • Artikel 21: Algemeen verbod op discriminatie, inclusief op grond van handicap.
    • Artikel 24: Rechten van het kind, waarin staat dat kinderen recht hebben op bescherming en zorg voor hun welzijn, en dat het belang van het kind een leidende overweging moet zijn in alle beslissingen over kinderen.
    • Artikel 26: Rechten van personen met een handicap, waarin het recht op maatregelen voor hun autonomie en sociale/beroepsintegratie wordt erkend.
  3. VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-Verdrag): Dit is een internationaal verdrag dat de EU heeft ondertekend en dat daarom een integraal onderdeel is van het EU-recht. Het omvat:
    • Artikel 2: Definieert "discriminatie op grond van handicap" zeer breed, inclusief de weigering van redelijke aanpassingen.
    • Artikel 5: Erkent de gelijkheid van alle personen voor en door de wet, verbiedt alle discriminatie op grond van handicap en verplicht staten tot het nemen van passende maatregelen voor redelijke aanpassingen.
    • Artikel 7: Richt zich specifiek op gehandicapte kinderen en benadrukt de noodzaak om alle maatregelen te nemen om hun volle genot van mensenrechten te garanderen, met het hoogste belang van het kind als leidraad.
  4. Richtlijn 2000/43/EG: Een andere richtlijn die discriminatie verbiedt, in dit geval op grond van ras of etnische afkomst. Het Hof gebruikte de interpretatie van deze richtlijn als analogie om aan te tonen dat discriminatie "door associatie" ook verboden is in het kader van handicaps.
  5. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): Artikel 14 (verbod op discriminatie) van het EVRM wordt gebruikt als een minimumbeschermingsdrempel bij de interpretatie van het EU-recht.

De Principes: Welke juridische uitgangspunten hanteerde het Hof?

Het Hof hanteerde de volgende belangrijke principes:

  1. Breed interpretatie van non-discriminatie: Het Hof benadrukt dat het principe van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie ruim moet worden geïnterpreteerd en niet beperkt mag worden. Het richt zich niet op een specifieke groep personen, maar op het vermijden van "elke discriminatie" op basis van de in de richtlijn genoemde gronden, zoals handicap.
  2. Discriminatie "door associatie" (par association): Dit is een cruciaal principe in deze zaak. Het betekent dat niet alleen de gehandicapte persoon zelf beschermd is tegen discriminatie, maar ook iemand die zorg draagt voor een gehandicapte persoon en daardoor wordt gediscrimineerd.
    • Het Hof had eerder al geoordeeld dat directe discriminatie "door associatie" (bijvoorbeeld een werkgever die een werknemer slechter behandelt vanwege de handicap van zijn kind) verboden is onder Richtlijn 2000/78.
    • In deze zaak breidt het Hof dit uit naar indirecte discriminatie "door associatie". Dit betekent dat een schijnbaar neutrale regel, criterium of praktijk die mensen met een gehandicapt kind (zoals G.L.) nadelig beïnvloedt, ook verboden is, tenzij deze objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.
  3. Doeltreffendheid (effet utile): Het Hof stelt dat de doeltreffendheid van de Richtlijn 2000/78 zou worden ondermijnd als de bescherming tegen discriminatie zou worden beperkt tot alleen gehandicapte personen zelf. De richtlijn moet haar volle werking kunnen hebben.
  4. Conformiteit met het VN-Verdrag en het Handvest: De Richtlijn 2000/78 moet, voor zover mogelijk, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met het VN-Verdrag en het Handvest. Deze hogere juridische instrumenten benadrukken de brede aard van non-discriminatie en de rechten van gehandicapte kinderen en hun families.
  5. Redelijke aanpassingen (aménagements raisonnables): Het Hof herinnert eraan dat werkgevers passende maatregelen moeten nemen om gehandicapte personen in staat te stellen toegang te krijgen tot werk, dit uit te oefenen of er vooruitgang in te boeken, tenzij deze maatregelen een onevenredige last opleveren. Dit omvat aanpassingen aan lokalen, uitrusting, werktijden of taakverdeling. Bij de beoordeling van een onevenredige last moet rekening worden gehouden met financiële kosten, de omvang en middelen van het bedrijf, en de mogelijkheid van overheidssteun.

De Beslissing: Wat heeft het Hof uiteindelijk geoordeeld?

Het Europees Hof heeft de Italiaanse rechter (de Corte suprema di cassazione) als volgt geadviseerd op de gestelde vragen:

  1. Betreffende indirecte discriminatie "door associatie" (Eerste vraag):
    • Het Hof oordeelt dat de Richtlijn 2000/78/EG, gelezen in het licht van het Handvest en het VN-Verdrag, zo moet worden uitgelegd dat het verbod op indirecte discriminatie op grond van een handicap van toepassing is op een werknemer die zelf niet gehandicapt is, maar wel het slachtoffer is van dergelijke discriminatie omdat hij/zij zorgt voor een gehandicapt kind dat de essentiële zorg nodig heeft.
    • In eenvoudige bewoordingen: Ja, als je werkt en gediscrimineerd wordt (zelfs door een neutrale regel) omdat je voor je gehandicapte kind zorgt, dan ben je beschermd tegen die discriminatie, net zoals een gehandicapte werknemer dat zou zijn.
  2. Betreffende de verplichting tot redelijke aanpassingen voor zorgverleners (Tweede vraag):
    • Het Hof oordeelt dat de Richtlijn 2000/78/EG, met name artikel 5, gelezen in het licht van het Handvest en het VN-Verdrag, zo moet worden uitgelegd dat een werkgever verplicht is redelijke aanpassingen te treffen (zoals aangepaste werktijden of een andere functie) voor een werknemer die zelf niet gehandicapt is, maar wel essentiële zorg verleent aan zijn/haar gehandicapte kind.
    • Deze verplichting geldt echter alleen als deze aanpassingen geen onevenredige last voor de werkgever met zich meebrengen. De nationale rechter moet beoordelen of de vraag van G.L. naar permanente vaste werktijden een onevenredige last voor haar werkgever vormde.
    • In eenvoudige bewoordingen: Ja, je werkgever moet je werkplek aanpassen (bijvoorbeeld met flexibele tijden of een andere taak) om je te helpen voor je gehandicapte kind te zorgen, tenzij dit echt te veel gevraagd is voor het bedrijf.
  3. Betreffende de definitie van "zorgverlener" (Derde vraag):
    • Het Hof heeft deze vraag niet ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het Hof de vraag niet in behandeling heeft genomen. De reden hiervoor was dat de verwijzende Italiaanse rechter onvoldoende uitleg had gegeven over de relatie tussen de gevraagde definitie van "zorgverlener" (die uit het Italiaanse nationale recht komt) en de specifieke feiten van de zaak, en waarom deze definitie relevant was voor de interpretatie van het EU-recht in deze kwestie.
    • In eenvoudige bewoordingen: Het Hof heeft niet gedefinieerd wat een "zorgverlener" precies is, omdat de Italiaanse rechter niet goed had uitgelegd waarom deze definitie belangrijk was voor de Europese wetgeving in deze zaak.

Samenvattend :

Het Europese Hof heeft besloten dat ouders die voor een gehandicapt kind zorgen, beschermd moeten worden tegen discriminatie op hun werk. Zelfs als je zelf niet gehandicapt bent, maar door de zorg voor je kind door je werkgever anders (slechter) wordt behandeld dan je collega's, dan is dat verboden. Het Hof zegt ook dat je werkgever in zo'n geval redelijke aanpassingen moet doen (zoals vaste werktijden of een andere functie) om je te helpen, tenzij dat echt een te grote last voor het bedrijf wordt. Over de precieze definitie van een "zorgverlener" wilde het Hof zich niet uitspreken, omdat de Italiaanse rechter dat niet goed genoeg had uitgelegd.