maandag 30 juni 2025

EHRM - AFFAIRE SHIPS WASTE OIL COLLECTOR B.V. ET AUTRES c. PAYS-BAS

Bron

AFFAIRE SHIPS WASTE OIL COLLECTOR B.V. ET AUTRES
c. PAYS-BAS

De zaak "Ships Waste Oil Collector B.V. e.a. tegen Nederland" betreft een klacht van zes Nederlandse besloten vennootschappen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De kern van de zaak draait om de doorgifte en het gebruik van telefoondata, die oorspronkelijk legaal waren onderschept in het kader van strafrechtelijke onderzoeken, aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA, later ACM) voor gebruik in mededingingsrechtelijke procedures.


Waarover gaat de zaak?

  1. De Partijen:
    • Eerste groep eiseressen: Ships Waste Oil Collector B.V., Burando Holding B.V., en Port Invest B.V. Deze bedrijven waren actief in de inzameling van vloeibaar scheepsafval in de Rotterdamse havenregio.
    • Janssen bedrijven: Janssen de Jong Groep B.V., Janssen de Jong Infra B.V., en Janssen de Jong Infrastructuur Nederland B.V. Deze bedrijven waren actief in de bouwsector.
    • De verweerder: De Nederlandse Staat.
  2. De Aanleiding (Strafrechtelijke Onderzoeken):
    • Onderzoek "Toto": Eind 2006 startte de VROM-IOD (een speciale opsporingsdienst onder het Openbaar Ministerie) een strafrechtelijk onderzoek naar de onderneming I. (gerelateerd aan de eerste groep eiseressen) wegens valsheid in geschrifte en milieudelicten. Telefoongesprekken van I.-medewerkers werden afgeluisterd met rechterlijk mandaat, waaronder gesprekken met medewerkers van Ships Waste Oil Collector B.V..
    • Onderzoek "Cleveland": Rond 2007 startte het Openbaar Ministerie (OM) een onderzoek naar ambtelijke omkoping door bouwbedrijven (waaronder de Janssen bedrijven) bij openbare aanbestedingen. Telefoongesprekken van Janssen-medewerkers werden afgeluisterd met rechterlijk mandaat wegens vermoedens van ambtelijke omkoping, fraude en valsheid in geschrifte.
  3. De Dataoverdracht en het Gebruik:
    • Tijdens beide strafrechtelijke onderzoeken bleken sommige afgeluisterde gesprekken indicaties te bevatten van prijsafspraken, wat relevant was voor de NMA (later ACM).
    • Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens, op basis van artikel 39f van de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (WJSG), processen-verbaal, analytische transcripties en audio-opnamen van deze gesprekken overgedragen aan de NMA/ACM.
    • In de Janssen-zaak vonden er voorafgaande "verkennende" contacten plaats, waarbij NMA-functionarissen in de politielokalen toegang kregen tot geselecteerde transcripties en een CD met opnamen, alvorens de formele overdracht plaatsvond.
    • De NMA/ACM gebruikte de overgedragen data als bewijs in haar eigen mededingingsrechtelijke onderzoeken. Dit leidde tot de conclusie dat de bedrijven zich schuldig hadden gemaakt aan inbreuken op artikel 6 van de Mededingingswet (bijvoorbeeld marktverdeling en prijsafspraken), wat resulteerde in aanzienlijke boetes.
  4. De Klacht van de Eiseressen:
    • De bedrijven stelden dat de doorgifte en het gebruik van deze data een inbreuk vormden op hun rechten krachtens artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, woning en correspondentie).
    • Zij voerden aan dat de inbreuk niet "bij de wet voorzien" was en niet "noodzakelijk in een democratische samenleving", met name vanwege onvoldoende procedurele waarborgen.
    • Daarnaast klaagden zij over een gebrek aan een effectief nationaal rechtsmiddel conform artikel 13 van het EVRM.

Welke middelen werden opgeworpen?

1. Standpunten van de eiseressen (klagers):

  • Schending van artikel 8 EVRM:
    • Geen wettelijke basis/onvoorspelbaarheid:
      • De ruime interpretatie van "strafvorderlijke gegevens" in de WJSG, waaronder toevallig onderschepte data, was volgens hen onvoorspelbaar. Enkel informatie die redelijkerwijs relevant was voor het strafrechtelijke onderzoek zou als "strafvorderlijke gegevens" moeten worden beschouwd.
      • De NMA had geen expliciete bevoegdheid om communicaties te onderscheppen, en de WJSG noch de daarop gebaseerde circulaire noemden de NMA expliciet als ontvanger van dergelijke data.
      • De voorwaarden voor doorgifte onder artikel 39f WJSG waren niet vervuld. Zij betoogden dat een "zwaarwegend algemeen belang" niet vanzelfsprekend was bij elke mededingingswetovertreding en dat doorgifte pas na een strafrechtelijk vonnis of in spoedeisende gevallen mocht plaatsvinden.
      • Het Openbaar Ministerie had geen schriftelijke motivering gegeven voor de doorgiftebesluiten, waardoor controle onmogelijk was.
      • De voorafgaande "verkennende" contacten, waarbij de NMA keywords doorgaf of toegang kreeg tot data vóór de formele overdracht, misten een wettelijke basis en omzeilden de wettelijke vereisten [114, Dissenting Op. Guyomar & Ravarani, 5, 6, 9-15, Dissenting Op. Arnardóttir, 9-11].
    • Onvoldoende waarborgen tegen misbruik/willekeur:
      • De begrippen "zwaarwegend algemeen belang" en "toepassing van de wet" waren te vaag, waardoor het Openbaar Ministerie een "bijna onbeperkte discretionaire bevoegdheid" had, wat in strijd is met de jurisprudentie van het Hof [115, Dissenting Op. Arnardóttir, 7].
      • Het Openbaar Ministerie is een uitvoerende autoriteit en kan niet als een onafhankelijk orgaan worden beschouwd.
      • Er was geen voorafgaande kennisgeving van de doorgifte, waardoor de bedrijven geen mogelijkheid hadden om op voorhand bezwaar te maken.
      • De kwalificatie van de doorgifte als een "feitelijke gedraging" (in plaats van een "besluit" in de zin van de Algemene wet bestuursrecht - AWB) beperkte de rechterlijke toetsing tot een langdurige civiele procedure, terwijl bestuursrechtelijke toetsing beperkt was door de "zozeer-indruist" maatstaf [119, 120, Dissenting Op. Arnardóttir, 16].
    • Disproportionaliteit: De doorgifte van toevallig onderschepte data was disproportioneel gezien de ernstige gevolgen (hoge boetes, uitsluiting van overheidsopdrachten). De NMA had haar eigen, minder ingrijpende, onderzoeksbevoegdheden kunnen gebruiken.
  • 2. Standpunten van de Regering:
    • Inbreuk erkend maar gerechtvaardigd: De overdracht van strafvorderlijke gegevens vormde weliswaar een inbreuk op artikel 8, maar was legaal op basis van artikel 39f lid 1 onder c WJSG en de circulaire daarop, en was voorspelbaar. Nationale rechtbanken hadden de rechtmatigheid van de overdracht bevestigd.
    • Interpretatie van "strafvorderlijke gegevens": De overgedragen gegevens vielen onder de definitie van "strafvorderlijke gegevens" zoals vastgelegd in de WJSG, omdat ze waren verkregen in een strafrechtelijk onderzoek met rechterlijke autorisatie en geautomatiseerd waren verwerkt. Het feit dat ze later irrelevant bleken voor het strafrechtelijk onderzoek, deed niets af aan hun status.
    • Voorafgaande contacten: Deze waren logisch en redelijk om de noodzaak en proportionaliteit van de overdracht te beoordelen, wat leidde tot meer gerichte overdrachten. Het OM bleef de leidende rol in de selectie behouden.
    • Voldoende waarborgen:
      • De criteria uit de Big Brother Watch-zaak (over massasurveillance) zijn niet direct van toepassing op gerichte, nationale dataoverdracht. Staten hebben hier een bredere beoordelingsmarge.
      • De WJSG stelde duidelijke voorwaarden: "strafvorderlijke gegevens", een uitputtende lijst van doelen (waaronder "toepassing van de wet"), en de eis van een "zwaarwegend algemeen belang" (inclusief het economisch welzijn van het land, conform artikel 8 § 2 EVRM).
      • De NMA, als "administratief orgaan" dat de wet handhaafde, was een voorzienbare ontvanger.
      • De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit werden door het Openbaar Ministerie toegepast, dat als onpartijdig werd beschouwd.
      • Hoewel geen schriftelijke motivering vereist was voor een "feitelijke gedraging", was de overdracht wel geregistreerd. De beschikbare effectieve toetsing achteraf (ex post facto) door zowel bestuursrechters als civiele rechters bood voldoende compensatie, inclusief een volledige juridische toetsing en verenigbaarheid met artikel 8 EVRM.
    • Legitiem doel en proportionaliteit: Het tegengaan van prijsafspraken diende een zwaarwegend algemeen belang, namelijk de bescherming van het economisch welzijn van Nederland. Minder ingrijpende middelen waren onwaarschijnlijk om prijsafspraken te ontdekken, aangezien deze meestal niet schriftelijk worden vastgelegd.
  • 3. Standpunten van de derde partij (Britse Regering):
    • De huidige jurisprudentie van het Hof vereist geen voorafgaande onafhankelijke rechterlijke toestemming voor de doorgifte van onderschepte data aan derden. Een dergelijke eis zou onnodig belastend zijn en nuttige overdrachten in het algemeen belang ontmoedigen.
    • Een schriftelijke motivering is niet strikt noodzakelijk, mits er effectieve toetsing achteraf mogelijk is.

Welke principes heeft het Hof gehanteerd?

Het Hof heeft een aantal algemene principes van artikel 8 EVRM en principes specifiek voor dataoverdracht gehanteerd:

  • Algemene Principes van Artikel 8 EVRM:
    • Inbreuken moeten "bij de wet voorzien" zijn (toegankelijk, voorspelbaar, met voldoende waarborgen).
    • Zij moeten een legitiem doel dienen (genoemd in artikel 8 § 2 EVRM, zoals de bescherming van het economisch welzijn van het land, de nationale veiligheid, enz.).
    • Zij moeten "noodzakelijk zijn in een democratische samenleving" (dat wil zeggen, beantwoorden aan een "dringende sociale behoefte", proportioneel zijn ten opzichte van het nagestreefde legitieme doel, en gebaseerd zijn op "relevante en toereikende redenen").
  • Aanpassing van normen voor dataoverdracht:
    • Hoewel de normen voor geheime surveillance (zoals afluisteren) relevant zijn, kunnen deze niet direct worden overgenomen voor dataoverdracht, omdat overdrachten doorgaans minder ingrijpend zijn dan de initiële interceptie.
    • De waarborgen die gelden voor de initiële interceptie (bijv. rechterlijke autorisatie) beperken reeds het risico op misbruik bij latere overdrachten.
  • Minimale waarborgen voor de overdracht van onderschepte gegevens van de ene wetshandhavingsautoriteit naar de andere:
    • De overdracht moet beperkt blijven tot elementen die in overeenstemming met het Verdrag zijn verkregen.
    • De nationale wetgeving moet de omstandigheden waaronder dergelijke overdracht kan plaatsvinden duidelijk definiëren, inclusief de omvang en de wijze van uitoefening van de discretionaire bevoegdheid van de autoriteiten.
    • De nationale wetgeving moet waarborgen bevatten met betrekking tot de examinering, opslag, het gebruik, de bekendmaking aan derden en de vernietiging van de gegevens.
    • De overdracht en het gebruik van onderschepte gegevens voor andere doeleinden dan die welke oorspronkelijk de interceptie motiveerden, moeten onderworpen zijn aan effectieve controle door een rechterlijke instantie of een ander onafhankelijk orgaan.
  • Beoordelingsmarge (Margin of Appreciation):
    • De omvang van de beoordelingsmarge van staten hangt af van de inhoud en aard van de betreffende gegevens, eerder dan van de aard (fysiek of juridisch) van de verzoekers. Deze marge is ruimer voor bedrijfsgegevens en smaller voor intieme persoonlijke gegevens.
    • De ernst van de inbreuk en het nagestreefde doel beïnvloeden ook de beoordelingsmarge.
    • De minimale waarborgen van artikel 8 dienen in principe identiek te zijn voor natuurlijke personen en rechtspersonen.
  • Specifieke overwegingen voor autorisatie en rechtsmiddelen:
    • Artikel 8 EVRM vereist geen voorafgaande autorisatie door een onafhankelijke autoriteit voor dataoverdracht, mits er een grondige toetsing achteraf (ex post facto) mogelijk is.
    • Artikel 8 EVRM garandeert geen voorafgaande kennisgeving van dataoverdracht, vooral als dit het oorspronkelijke strafrechtelijke of nieuwe administratieve onderzoek zou schaden.
    • Het ontbreken van een schriftelijke motivering voor de autorisatie van doorgifte is wenselijk, maar kan worden gecompenseerd door een effectieve rechterlijke toetsing achteraf.
    • Een passend herstel voor de doorgifte van onderschepte gegevens hoeft niet noodzakelijkerwijs te bestaan uit vernietiging van de gegevens of schadevergoeding; beperkingen op het gebruik ervan (bijv. door ze ontoelaatbaar te verklaren als bewijs) kunnen volstaan.

Wat werd er beslist?

Het Hof heeft tot de volgende beslissingen en conclusies geoordeeld:

  1. Samenvoeging van de verzoeken: Het Hof besloot unaniem de vier verzoeken samen te voegen gezien de vergelijkbaarheid van het onderwerp [106, 239 (1)].
  2. Artikel 8 EVRM (Recht op Eerbiediging van Correspondentiel):
    • Inbreuk: Het Hof oordeelde dat de doorgifte van de onderschepte gegevens en het gebruik ervan in mededingingsrechtelijke procedures een afzonderlijke inbreuk vormden op het recht van de eiseressen op eerbiediging van hun correspondentie krachtens artikel 8 EVRM. Dit omvatte ook toevallig onderschepte gesprekken.
    • "Bij de wet voorzien": Het Hof concludeerde dat de overdrachten een wettelijke basis hadden in de Nederlandse WJSG (artikel 39f). De wet voldeed aan het voorspelbaarheidsvereiste, inclusief de ruime interpretatie van "strafvorderlijke gegevens" en de bevoegdheid van de NMA om gegevens te ontvangen. Voorafgaande verkennende contacten werden als voorzienbaar en redelijk beschouwd. Het ontbreken van een schriftelijke motivering voor de overdrachtsbesluiten was niet illegaal volgens de nationale wetgeving.
    • Legitiem doel: De bescherming van het economisch welzijn van het land (bestrijding van prijsafspraken) werd als een legitiem doel bevestigd.
    • "Noodzakelijk in een democratische samenleving":
      • Het Hof oordeelde dat het Nederlandse systeem van waarborgen in zijn geheel voldoende was. Het ontbreken van voorafgaande onafhankelijke rechterlijke autorisatie voor de overdrachten werd gecompenseerd door de effectieve rechterlijke toetsing achteraf (ex post facto), die beschikbaar was voor de eiseressen (via bestuursrechtelijke en civiele procedures) en die volledig en diepgaand was (toetsing van rechtmatigheid, proportionaliteit en verenigbaarheid met artikel 8 EVRM).
      • Het ontbreken van voorafgaande kennisgeving voor de Janssen-bedrijven was gerechtvaardigd vanwege het lopende onderzoek. Voor de Ships Waste Oil Collector-groep was het betreurenswaardig na 29 juni 2010, maar de toetsing achteraf kon dit compenseren.
      • De nationale autoriteiten hadden relevante en toereikende redenen om de overdrachten te rechtvaardigen, gezien de ernst van de mededingingsinbreuken en de moeilijkheid om deze op minder ingrijpende wijze op te sporen.
      • De staat had zijn beoordelingsmarge niet overschreden.
    • Conclusie inzake artikel 8 EVRM:
      • Geen schending ten aanzien van Ships Waste Oil Collector B.V., Burando Holding B.V. en Port Invest B.V. (12 stemmen tegen 5) [239 (2)].
      • Geen schending ten aanzien van Janssen de Jong Groep B.V., Janssen de Jong Infra B.V. en Janssen de Jong Infrastructuur Nederland B.V. (10 stemmen tegen 7) [239 (3)].
  3. Artikel 13 EVRM (Recht op een Effectief Rechtsmiddel):
    • Gezien de conclusies met betrekking tot artikel 8, oordeelde het Hof dat de eiseressen toegang hadden tot een effectief rechtsmiddel.
    • Conclusie inzake artikel 13 EVRM: Geen schending ten aanzien van alle eiseressen (15 stemmen tegen 2) [240 (4)].

Opmerkelijke afwijkende meningen (dissenting opinions):

  • ** rechters Guyomar en Ravarani** waren het oneens met de meerderheid ten aanzien van de Janssen-bedrijven. Zij stelden dat de voorafgaande, informele toegang van de NMA tot de afgeluisterde data, vóór de formele overdracht, geen wettelijke basis had en de gehele daaropvolgende procedure onherstelbaar schond, wat leidde tot een schending van artikel 8 voor deze groep.
  • ** rechters Bošnjak en Derenčinović** waren het oneens met de niet-schending van artikel 8. Zij benadrukten de te vage en brede aard van de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de doelen van dataoverdracht, het gebrek aan een minimumdrempel voor de ernst van de overtredingen en de daardoor ontstane te ruime discretionaire bevoegdheid, wat volgens hen leidde tot een aanzienlijk risico op willekeur en misbruik, met name voor toevallig onderschepte data.
  • ** rechter Arnardóttir (ondersteund door rechters Serghides en Šimáčková)** concludeerde tot een schending van artikel 8 voor alle eiseressen. Zij bekritiseerde de overdreven brede formulering van het doel "toepassing van de wet" in de WJSG, het ontbreken van een minimumdrempel voor de ernst van de overtredingen en de te grote discretionaire bevoegdheid van de officier van justitie, waardoor de wet niet voldeed aan het voorspelbaarheidsvereiste van artikel 8. Ook de afwezigheid van een schriftelijke motivering voor de overdrachten, gecombineerd met de informele toegang in de Janssen-zaak, ondermijnde de effectiviteit van de rechtsmiddelen. Zij concludeerde ook tot een schending van artikel 13.
  • ** rechter Serghides** voegde hieraan een uitgebreide discussie toe over de locus standi (het recht om een zaak aanhangig te maken) van rechtspersonen onder artikel 34 EVRM, stellende dat, hoewel de huidige praktijk het toestaat, de juridische basis hiervoor (met name de classificatie van bedrijven als "niet-gouvernementele organisaties") duidelijkere rechtvaardiging van het Hof vereist.