Bron - arrest 23 september 2023
Ontleding van het arrest Van den Kerkhof c. België
Dit arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM), daterend van 5 september 2023, betreft de klacht van een Belgisch
staatsburger, de heer Tom Karel Elisabeth Van den Kerkhof, over de buitensporige
duur van een civiele procedure in België. De zaak werpt licht op
structurele problemen binnen het Belgische gerechtelijke systeem, met name in
het gerechtelijk arrondissement Brussel.
1. Wat werd er aangeklaagd?
De klacht van de heer Van den Kerkhof richtte zich op de
vermeende schending van artikel 6 § 1 van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke
termijn garandeert.
- De
kern van de zaak:
- De
procedure betrof een civiel geschil tussen de heer Van den Kerkhof en de
verkopers van zijn appartement, evenals het makelaarskantoor dat als
tussenpersoon fungeerde.
- De
heer Van den Kerkhof had op 15 december 2015 de Franstalige rechtbank van
eerste aanleg te Brussel gevat. Hij eiste in hoofdzaak de nietigheid van
de verkoop wegens wilsgebreken, subsidiair een schadevergoeding, of meer
subsidiair de ontbinding van het verkoopcontract met teruggave van de
prijs of minstens een schadevergoeding. Hij vroeg ook de aanstelling van
een gerechtsdeskundige om de waarde van het pand en de kosten van uit te
voeren en uitgevoerde werken te beoordelen.
- Verloop
van de procedure en de vertragingen:
- Op
20 januari 2017 verklaarde de rechtbank van eerste aanleg de vordering
ontvankelijk, wees de vordering tot nietigheid af, stelde een
gerechtsdeskundige aan en verwees de zaak naar de rol.
- De
verweerders gingen in beroep op 5 mei 2017.
- Het
rapport van de deskundige werd ingediend op 28 februari 2018.
- Op
13 juli 2018, toen de zaak klaar was om bepleit te worden in beroep,
informeerde de griffie van het hof van beroep te Brussel de heer Van den
Kerkhof dat de zaak op een wachtlijst stond en dat een zitting niet vóór
maart 2026 kon worden vastgesteld.
- De
heer Van den Kerkhof verzocht de eerste voorzitter van het hof van beroep
om de datum van de pleidooien aan te passen, maar kreeg op 14 september
2018 te horen dat de termijnen "abnormaal lang" waren en een
wijziging niet mogelijk was vanwege de personeelsbezetting van het hof.
Enkel in uitzonderlijke gevallen kon prioriteit worden gegeven (bijv.
ernstige ziekte, hoge leeftijd, risico op insolventie).
- De
heer Van den Kerkhof diende op 16 juli 2018 een klacht in bij de Hoge
Raad voor de Justitie wegens de buitensporige traagheid en het
niet-respecteren van het recht op een proces binnen een redelijke
termijn. De Advies- en Onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de
Justitie verklaarde zijn klacht gegrond op 14 januari 2019 en achtte de
termijnen een "disfunctioneren van de rechterlijke macht".
- Op
6 maart 2019 diende de heer Van den Kerkhof zijn verzoekschrift in bij
het EHRM.
- De
zaak werd uiteindelijk op 5 februari 2021 vastgesteld voor pleidooien
voor het hof van beroep te Brussel. Het hof deed uitspraak op 23 februari
2021, verklaarde het beroep ongegrond, bevestigde het eerste vonnis en
verwees de zaak terug naar de eerste rechter.
- Nadat
de zaak opnieuw bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel was beland,
werd een pleitdatum vastgesteld voor 11 maart 2022.
- Op
8 maart 2022 informeerde de griffie de partijen dat de zaak ambtshalve
was uitgesteld tot 23 november 2023 wegens afwezigheid van de
titularisrechter en een tekort aan effectieve rechters. Op 25 mei 2022
bevestigde de griffie dat de moeilijke situatie van de rechtbank door het
tekort aan magistraten niet langer toeliet dossiers op korte termijn vast
te stellen.
De procedure, die begon op 15 december 2015, had op het
moment van het arrest (5 september 2023) bijna zeven jaar en acht maanden
geduurd en was nog steeds aanhangig .
2. Welke principes heeft het Hof gehanteerd?
Het Hof heeft verschillende principes gehanteerd bij de
beoordeling van de zaak:
A. Betreffende de ontvankelijkheid van de klacht
(uitputting van nationale rechtsmiddelen)
De Belgische regering voerde aan dat de heer Van den Kerkhof
de nationale rechtsmiddelen niet had uitgeput, omdat hij een burgerlijke
aansprakelijkheidsvordering tegen de Staat op grond van artikel 1382 van
het Burgerlijk Wetboek had moeten instellen. Het Hof heeft hierover de volgende
principes overwogen:
- Algemene
principes over uitputting van nationale rechtsmiddelen (artikel 35 § 1
EVRM):
- Klachten
kunnen pas bij het EHRM worden ingediend nadat alle effectieve en
beschikbare nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.
- Een
rechtsmiddel moet voldoende zeker zijn, zowel in theorie als in de
praktijk.
- De
regering die het niet-uitputten inroept, moet bewijzen dat het
rechtsmiddel effectief en beschikbaar was, en redelijke vooruitzichten op
succes bood.
- De
beoordeling van de uitputting van nationale rechtsmiddelen gebeurt
principieel op de datum van indiening van de klacht bij het Hof.
- Effectiviteit
van rechtsmiddelen inzake buitensporige duur van gerechtelijke procedures
(artikel 13 EVRM):
- Rechtsmiddelen
zijn "effectief" als ze de mogelijkheid bieden om de beslissing
van de rechtbank te versnellen óf de justitiabele een adequate vergoeding
bieden voor reeds opgelopen vertragingen.
- Een
zuiver compensatoir rechtsmiddel (schadevergoeding) kan in
principe een effectief middel zijn om uit te putten, zelfs als de
procedure nog aanhangig is.
- Cruciale
criteria voor effectieve compensatoire rechtsmiddelen:
- De
schadevergoedingsvordering moet binnen een redelijke termijn
worden beslist (tenzij uitzonderlijke omstandigheden, niet langer dan
twee jaar en zes maanden, inclusief de uitvoeringsfase).
- De
schadevergoeding moet snel worden betaald (principieel binnen zes
maanden na de definitieve beslissing).
- Het
bedrag van de schadevergoeding mag niet onvoldoende zijn in vergelijking
met de bedragen die het Hof in vergelijkbare zaken toekent.
- De
procedurele regels moeten in overeenstemming zijn met de
billijkheidsprincipes van artikel 6 EVRM.
- De
gerechtskosten mogen geen buitensporige last vormen voor de eisers.
- Specifieke
Belgische jurisprudentie:
- De
Belgische Hoge Raad voor de Justitie heeft in zijn arrest Ferrara Jung
(2006) de burgerlijke aansprakelijkheid van de Staat erkend wegens
nalatigheid van de wetgever om maatregelen te nemen ter voorkoming van
achterstand, in strijd met artikel 6 EVRM. Eerder was
staatsaansprakelijkheid voor fouten van magistraten al aanvaard (arrest Anca,
1991).
- Het
EHRM had eerder geoordeeld dat het Belgische aansprakelijkheidsmiddel in civiele
zaken een voldoende mate van zekerheid had verkregen om als uit te
putten middel te dienen vanaf 28 maart 2007 (arrest Depauw).
- In strafzaken
oordeelde het Hof dat, hoewel het compensatoire middel in principe
effectief kon zijn, het niet noodzakelijkerwijs hoefde te worden uitgeput
als de klager adequate preventieve rechtsmiddelen had ingezet.
- Het
Hof benadrukte een opmerkelijk verschil tussen straf- en civiele
procedures in België: civiele procedures kennen, in tegenstelling tot
strafzaken, geen preventieve of versnellende mechanismen om
vertragingen aan te pakken. Daarom is het compensatoire rechtsmiddel het
enige beschikbare middel bij buitensporige vertraging in civiele zaken.
- Het
Hof herhaalde dat preventie (versnelling van de procedure) de
meest effectieve remedie is en een onbetwistbaar voordeel heeft ten
opzichte van een zuiver compensatoir middel.
- Het
Hof merkte op dat het Belgisch recht geen specifiek rechtsmiddel
kent om disfunctioneren van de gerechtelijke diensten of buitensporige
procedureduren aan te pakken.
B. Betreffende de grond van de zaak (redelijke termijn)
- Beoordeling
van de redelijke termijn:
- Artikel
6 § 1 EVRM verplicht staten om hun gerechtelijk systeem zo te organiseren
dat civiele geschillen binnen een redelijke termijn kunnen worden
beslist.
- De
redelijkheid van de duur van een procedure wordt beoordeeld aan de hand
van de specifieke omstandigheden van de zaak en de volgende criteria: de
complexiteit van de zaak, het gedrag van de verzoeker, het gedrag van de
bevoegde autoriteiten, en de inzet van het geschil voor de betrokkene.
- Het
Hof stelt vast dat een chronische overbelasting van de rol van een
rechtbank geen geldige verklaring is voor een onredelijke duur.
- Het
onrechtmatig uitblijven van een gerechtelijke beslissing gedurende een
buitensporige periode kan in bepaalde omstandigheden neerkomen op een rechtsweigering.
- Het
is van essentieel belang dat justitie wordt toegediend zonder
vertragingen die de effectiviteit en geloofwaardigheid ervan in gevaar
brengen, aangezien buitensporige vertragingen het vertrouwen van de
justitiabele in het gerechtelijk apparaat aantasten en de rechtsstaat
ernstig bedreigen.
- Het
beschermingssysteem van het EVRM is gebaseerd op het beginsel van subsidiariteit,
wat betekent dat het in de eerste plaats aan nationale rechtbanken
toekomt om de rechten van het Verdrag te waarborgen. Dit systeem kan
echter niet naar behoren functioneren zonder nationale justitie die
binnen een redelijke termijn wordt verleend.
C. Betreffende de toepassing van artikel 46 EVRM
(uitvoering van het arrest)
- Verplichtingen
van de Staat:
- Verdragspartijen
verbinden zich ertoe de definitieve arresten van het Hof na te leven. Dit
betekent dat de verwerende Staat niet alleen de toegekende bedragen moet
betalen, maar ook algemene en/of individuele maatregelen moet
nemen binnen zijn interne rechtsorde om de vastgestelde schending te
beëindigen en de gevolgen ervan zoveel mogelijk uit te wissen.
- De
Staat heeft de vrijheid van middelen bij de uitvoering van zijn
verplichtingen.
- Het
Hof kan de Staat aanwijzingen geven over het type maatregelen dat
kan worden genomen om de vastgestelde situatie te beëindigen en
toekomstige schendingen te voorkomen.
- Staten
zijn verantwoordelijk voor vertragingen die toerekenbaar zijn aan hun
gerechtelijk systeem, inclusief structurele gebreken. Om dit
probleem te verhelpen, kan de Staat verplicht zijn een reeks wetgevende,
organisatorische, budgettaire of andere maatregelen te nemen. Dit vereist
ook de betrokkenheid van alle actoren in de justitie.
3. Wat werd er uiteindelijk beslist door het Hof?
Het Hof heeft de volgende beslissingen genomen:
- Ontvankelijkheid:
- Het
Hof verwierp de exceptie van niet-ontvankelijkheid van de
Belgische regering.
- Het
oordeelde dat de regering niet had aangetoond dat het compensatoire
rechtsmiddel op basis van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek
effectief was voor lopende civiele procedures op het moment dat de
heer Van den Kerkhof zijn klacht indiende.
- Het
Hof baseerde dit op de voorbeelden die de regering zelf had aangeleverd:
hoewel één procedure minder dan een jaar duurde, duurde een andere zes
jaar en drie maanden (over twee rechtsniveaus) en nog een andere vijf
jaar en elf maanden (voor één rechtsniveau). Dit strookte niet met de
eis van het Hof dat een compensatoir rechtsmiddel bij voorkeur maximaal
twee jaar en zes maanden mag duren.
- Het
Hof merkte ook op dat het meest recente voorbeeld (5 juli 2022) ná de
indiening van de klacht van de heer Van den Kerkhof was, wat niet
relevant was voor de beoordeling van de situatie op dat moment.
- Het
Hof achtte het geen realistische inschatting dat de procedure voor
een schadevergoeding sneller zou verlopen dan de hoofdprocedure, zeker
niet omdat een dergelijke vordering voor dezelfde rechtbanken moest
worden ingediend waarvan de traagheid werd aangeklaagd. Het zou een buitensporige
last zijn voor de heer Van den Kerkhof om parallel een nieuwe,
mogelijk ineffectieve procedure te starten.
- Het
Hof wees op de diligence van de requirant, die reeds stappen had
ondernomen, zoals het indienen van een klacht bij de Hoge Raad voor de
Justitie, die het "disfunctioneren van de rechterlijke macht"
had bevestigd.
- De
klacht werd ontvankelijk verklaard.
- Grond
van de zaak (schending van artikel 6 § 1 EVRM):
- Het
Hof oordeelde dat er een schending was van artikel 6 § 1 EVRM.
- De
procedure had op dat moment al bijna zeven jaar en acht maanden
geduurd en was nog steeds aanhangig .
- Het
Hof nam nota van de aanzienlijke vertragingen, in het bijzonder de
41 maanden wachttijd voor de pleidooien in beroep en de verdere
vertraging na de verwijzing.
- De
regering had geen toereikende verklaringen gegeven voor deze
vertragingen, en de chronische overbelasting van de rechtbanken
is, volgens vaste rechtspraak van het Hof, geen geldige
rechtvaardiging.
- Het
Hof benadrukte de bevindingen van de Hoge Raad voor de Justitie, die in
2019 reeds een "disfunctioneren van de rechterlijke macht" had
vastgesteld in de zaak van de heer Van den Kerkhof.
- Toepassing
van artikel 46 EVRM (algemene maatregelen):
- Het
Hof stelde vast dat de problemen met betrekking tot de buitensporige duur
van procedures in het gerechtelijk arrondissement Brussel een structureel
karakter hebben. Het verwees hierbij naar talrijke eerdere arresten
tegen België, de audits van de Hoge Raad voor de Justitie, en de
bezorgdheid van het Comité van Ministers van de Raad van Europa.
- Het
Hof concludeerde dat de Belgische Staat, met inachtneming van de vrijheid
van middelen, de noodzakelijke maatregelen moet nemen om het recht
op een proces binnen een redelijke termijn in het gerechtelijk
arrondissement Brussel te garanderen, in overeenstemming met de vereisten
van artikel 6 § 1 EVRM. Dit vereist de noodzakelijke betrokkenheid van
alle actoren in de justitie.
- Toepassing
van artikel 41 EVRM (billijke genoegdoening):
- Het
Hof kende de heer Van den Kerkhof 5.000 EUR toe voor de geleden morele
schade, plus eventuele verschuldigde belastingen op dit bedrag.
- De
vordering tot vergoeding van kosten en uitgaven (14.500 EUR) werd afgewezen.
Het Hof oordeelde dat deze kosten sowieso gemaakt zouden zijn, ongeacht
de duur van de procedure.