Het Hof van Beroep voor Arbeidszaken in Brussel heeft op 13 juni 2025 een belangrijke uitspraak gedaan in een zaak die betrekking heeft op de kwalificatie van de arbeidsrelatie tussen een chauffeur, de heer K, en Uber B.V. en de Belgische Platform Rider Association (B.P.R.A.).
Hieronder vindt u een volledige, overzichtelijke en eenvoudige bespreking van de conclusie van het Hof en de redenen daarvoor:
De Conclusie van het Hof
Het Hof van Beroep voor Arbeidszaken van Brussel heeft het oorspronkelijke vonnis van de arbeidsrechtbank hervormd en besloten dat de arbeidsrelatie tussen de heer K en UBER en B.P.R.A. een arbeidsrelatie in loondienst is. Dit betekent dat de eerdere beslissing van de Administratieve Commissie voor de Regeling van Arbeidsrelaties (C.R.T.) van 26 oktober 2020, die eveneens concludeerde tot een arbeidsrelatie in loondienst, wordt bevestigd.
De Redenering van het Hof
Het Hof baseert zijn conclusie op een gedetailleerde analyse van de feiten en de toepassing van de Belgische arbeidswetgeving, met name de programmawet van 27 december 2006.
-
Toepasselijk Juridisch Kader
- De wet van 27 december 2006 stelt een wettelijk vermoeden in over de aard van de arbeidsrelatie. Dit vermoeden is binair: als meer dan de helft van negen specifieke wettelijke criteria (opgesomd in artikel 337/2, § 1 van de wet) vervuld zijn, wordt de arbeidsrelatie geacht een relatie in loondienst te zijn. Zo niet, dan wordt deze geacht een onafhankelijke relatie te zijn.
- Dit mechanisme is van toepassing op arbeidsrelaties in het kader van het vervoer van goederen en/of personen voor rekening van derden, wat in dit geval van toepassing is op de activiteiten van Uber.
- Het Hof merkt op dat UBER niet louter een "bemiddelingsdienst" aanbiedt, maar een globale dienst waarbij de transportdienst het belangrijkste en cruciale element is. De heer K, als chauffeur, levert transportdiensten aan gebruikers van de Uber X-applicatie, die als "derden" worden beschouwd.
-
Toepassing van de Specifieke Criteria (het Vermoeden) Het Hof onderzocht de negen specifieke criteria en kwam tot de volgende vaststellingen:
- Geen financieel of economisch risico: De heer K draagt geen financieel of economisch risico binnen Uber/B.P.R.A. en doet geen substantiële persoonlijke investeringen.
- Geen beslissingsbevoegdheid over financiële middelen en prijzen: De heer K heeft geen zeggenschap over de financiële middelen van Uber/B.P.R.A., noch over het prijsbeleid. Uber stelt de ritprijs en servicekosten eenzijdig vast.
- Geen resultaatsverbintenis: De heer K heeft geen resultaatsverbintenis betreffende het aantal ritten. Zodra hij ingelogd is, heeft hij een middelenverbintenis om aangeboden ritten uit te voeren.
- Geen betalings- of werkvolume-garantie: De heer K wordt betaald op basis van het aantal ritten, zonder garantie op betaling of werkvolume.
- Geen personeel in dienst en geen vervanging mogelijk: De heer K heeft geen personeel in dienst en kan zichzelf niet laten vervangen voor het uitvoeren van ritten. Deelt hij zijn account, dan kan dit leiden tot definitieve uitsluiting van het platform.
- Werkt hoofdzakelijk of gewoonlijk voor één partij en verschijnt niet als onderneming: De heer K werkt hoofdzakelijk voor B.P.R.A. (zijn enige klant voor btw-doeleinden) en Uber. Hij verschijnt niet als een afzonderlijke onderneming naar de gebruikers toe, maar altijd als een "UberX-chauffeur".
- Werkt met materiaal ter beschikking gesteld door de partijen: Hoewel de heer K zijn eigen voertuig gebruikt, werkt hij ook met de onmisbare IT-infrastructuur (applicaties, software, betalingsdiensten) van Uber.
Conclusie van het Vermoeden: Uit deze analyse blijkt dat meer dan de meerderheid van de negen specifieke criteria vervuld zijn (slechts één criterium, f), was niet vervuld). Daarom wordt de arbeidsrelatie vermoed een arbeidsrelatie in loondienst te zijn, tenzij het tegendeel bewezen wordt.
-
Weerlegging van het Vermoeden Het vermoeden van werknemerschap kan worden weerlegd door aan te tonen dat er geen sprake is van een band van ondergeschiktheid (geen gezagsrelatie). Uber en B.P.R.A. voerden aan dat de vrijheid van de chauffeur om in te loggen, ritten te accepteren of te weigeren, en het ontbreken van exclusiviteit, het vermoeden zouden weerleggen. Het Hof verwerpt deze argumenten:
- Vrijheid om in te loggen en ritten te weigeren: Het Hof stelt dat de vrijheid om wel of niet in te loggen of een rit te weigeren op zich de gezagsrelatie niet uitsluit. Waar het om gaat, is de vrijheid van organisatie van de werktijd tijdens de werkperiode, zodra een opdracht is aanvaard.
- Eenmaal ingelogd, wijst de app ritten toe. De chauffeur heeft geen controle over het moment waarop werk wordt aangeboden, noch over de wachttijd tussen twee ritten.
- De chauffeur is niet geïnformeerd over de bestemming van de gebruiker voordat hij de rit accepteert. Dit beperkt zijn vermogen om de rentabiliteit of compatibiliteit met zijn beschikbaarheid in te schatten.
- De chauffeur heeft geen reële vrijheid om ritten te weigeren of te annuleren. Het acceptatiepercentage wordt gemeten. Het weigeren van drie opeenvolgende ritten leidt tot een tijdelijke verplichte deconnectie van de app, wat een vorm van sanctie is.
- De manier waarop de app werkt, dwingt de chauffeur om voortdurend ter beschikking te staan en beperkt zijn vermogen om zijn werktijd vrij te organiseren zoals een onafhankelijke zou doen.
- Afwezigheid van exclusiviteit: Dit is niet relevant, omdat het niets zegt over de vrijheid van de chauffeur binnen het kader dat door Uber/B.P.R.A. is vastgesteld.
Conclusie Weerlegging: Het Hof oordeelt dat Uber en B.P.R.A. niet hebben aangetoond dat de elementen die zij aanvoeren onverenigbaar zijn met een gezagsrelatie.
- Vrijheid om in te loggen en ritten te weigeren: Het Hof stelt dat de vrijheid om wel of niet in te loggen of een rit te weigeren op zich de gezagsrelatie niet uitsluit. Waar het om gaat, is de vrijheid van organisatie van de werktijd tijdens de werkperiode, zodra een opdracht is aanvaard.
-
Aanvullende overwegingen (Algemene Criteria) Zelfs indien de algemene criteria van de wet zouden worden gebruikt om het vermoeden te weerleggen, zouden Uber en B.P.R.A. daarin niet slagen.
- Wil van de partijen: De chauffeur heeft geen onderhandelingsmacht over de contracten; hij moet de door Uber eenzijdig opgestelde voorwaarden accepteren.
- Vrijheid van organisatie van het werk:
- De chauffeur kan de omvang van de prestatie niet bepalen, noch de voorwaarden van de rit kennen alvorens deze te aanvaarden.
- Hoewel de chauffeur zijn eigen route kan kiezen, wordt de ritprijs bepaald op basis van de "kortste route" van de app, en afwijkingen kunnen leiden tot financiële sancties.
- Alle stappen van de dienstverlening (bestelling, wijziging, beoordeling, klacht) verlopen via de app.
- De chauffeur moet zich houden aan vooraf vastgestelde gedragsnormen (Community Charter), die worden gecontroleerd en gesanctioneerd.
- Deze modaliteiten beperken de vrijheid van de chauffeur en maken de prestatie gestandaardiseerd.
- Mogelijkheid tot hiërarchische controle:
- Uber/B.P.R.A. stelt eenzijdig de voorwaarden vast voor toegang tot de app (licenties, vergunningen, antecedenten) en controleert de naleving ervan. Niet-naleving kan leiden tot beperking van toegang of deactivering van het account.
- Het geolocatiesysteem en het beoordelingssysteem van gebruikers (sterren, klachten) stellen Uber/B.P.R.A. in staat tot permanente en concrete controle over de prestaties van de chauffeur. Uber kan sancties opleggen, zoals deactivering van het account als de score onder een bepaalde drempel komt.
- De algoritmes zijn een instrument voor Uber/B.P.R.A. om hun gezag over de chauffeur uit te oefenen.
- Uber/B.P.R.A. heeft een zeer ruime discretionaire bevoegdheid om de arbeidsrelatie eenzijdig te beëindigen.
-
Verwerping van Overige Bezwaren
- Europees recht (Yodel-arrest): Het Hof verwerpt het argument van Uber en B.P.R.A. dat een Europees arrest (het Yodel-arrest) van toepassing zou zijn. Het Yodel-arrest betrof een andere juridische kwestie (de werktijdrichtlijn) en feitelijke context, en bevestigt bovendien expliciet de bevoegdheid van nationale rechters om de ondergeschiktheidsband te beoordelen.
- Bestanddelen van de arbeidsovereenkomst: Uber en B.P.R.A. voerden aan dat de heer K niet voor hen werkt, niet door hen betaald wordt en niet onder hun hiërarchisch gezag staat. Het Hof weerlegt dit door te stellen dat de heer K wel degelijk een transportdienst levert die het voorwerp is van de overeenkomst, dat hij daarvoor een vergoeding ontvangt (zelfs al wordt deze via Uber betaald), en dat de gezagsrelatie is aangetoond.
Gevolgen van de Herkwalificatie
Aangezien de arbeidsrelatie tussen de heer K en Uber/B.P.R.A. is herkwalificeerd als een arbeidsrelatie in loondienst, moet de heer K het socialezekerheidsstelsel voor werknemers toepassen. Dit betekent dat hij recht heeft op alle sociale rechten en bescherming die gelden voor werknemers.
Gerechtskosten
Uber B.V. en B.P.R.A., als de verliezende partijen, zijn veroordeeld tot het betalen van de gerechtskosten van de heer K en de Belgische Staat.