vrijdag 30 mei 2025

Position Paper rondetafelgesprek over de situatie in Gaza. Prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops d.d. 28 mei 2025

Bron

Deze tekst bespreekt de wettelijke verplichtingen van staten, met name Nederland, onder het Genocideverdrag van 1948 in de context van de situatie in Gaza. De auteur legt uit dat, hoewel een formele vaststelling van genocide uitsluitend door internationale rechtbanken zoals het ICJ kan worden gedaan en een hoge bewijslast vereist, staten een preventieplicht hebben zodra er een ernstig risico op genocide bestaat. Deze plicht is een inspanningsverplichting en vereist dat staten redelijke maatregelen treffen om genocide te voorkomen, waarbij de beïnvloedingscapaciteit van de staat relevant is. De tekst benadrukt dat de afwezigheid van een definitief oordeel over genocide geen reden is voor passiviteit en dat passieve staten of staten die actief bijdragen onder omstandigheden aansprakelijk kunnen zijn.


Hierbij een gedetailleerde briefing van de belangrijkste thema's en ideeën uit het position paper van Prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops d.d. 28 mei 2025, getiteld "Nederlands Preventieplicht bij Risico op Genocide in Gaza":

Briefing: Nederlands Preventieplicht bij Risico op Genocide in Gaza

Datum: 28 mei 2025 Bron: Position Paper van Prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops

Overzicht:

Dit position paper analyseert de juridische verplichtingen van Nederland onder het Genocideverdrag van 1948, specifiek in de context van de situatie in Gaza, waar Zuid-Afrika bij het Internationaal Gerechtshof (ICJ) een procedure is gestart wegens een vermeend reëel risico op genocide. De kern van het paper is dat, ongeacht de formele juridische vaststelling van genocide, staten een actieve preventieplicht hebben zodra zij weten, of behoren te weten, dat er een ernstig risico op genocide bestaat. Deze plicht geldt universeel en vereist van staten dat zij alle redelijke middelen aanwenden om een dergelijk risico te verkleinen, met name staten die nauwe banden onderhouden met een potentiële daderstaat.

Hoofdthema's en Belangrijkste Ideeën:

  1. Juridische Kwalificatie van Genocide vs. Preventieplicht:
  • De juridische kwalificatie van 'genocide' vereist een "hoge bewijsdrempel" (proof at a high level of certainty appropriate to the seriousness of the allegation) en is voorbehouden aan bevoegde internationale gerechtelijke instanties zoals het ICJ of het Internationaal Strafhof (ICC). De definitieve uitspraak in de zaak Zuid-Afrika tegen Israël wordt niet op korte termijn verwacht.
  • Het publieke en politieke gebruik van de term genocide, hoewel begrijpelijk gezien het menselijk leed, brengt het risico met zich mee dat het juridische begrip erodeert en kan de legitimiteit van het internationaal recht aantasten.
  • Het ontbreken van een definitieve juridische kwalificatie ontslaat staten echter niet van hun verantwoordelijkheid. De preventieplicht ontstaat zodra een staat weet, "of behoort te weten, dat er een ernstig risico op genocide bestaat" (ICJ, Bosnië en Herzegovina v. Servië en Montenegro, r.o. 430–434).
  • De kernvraag voor Nederland is dus niet of de situatie formeel als genocide moet worden aangemerkt, maar of Nederland voldoet aan zijn preventieplicht gelet op zijn kennis, positie en invloed.
  1. Het Begrip Genocide Volgens het Genocideverdrag en Jurisprudentie:
  • Artikel II van het Genocideverdrag definieert genocide als specifieke handelingen gepleegd met de "bedoeling een nationale, etnische, raciale of religieuze groep geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen".
  • Centraal staat de eis van specifieke vernietigingsintentie (dolus specialis). Het aantonen van daden alleen is niet voldoende; er moet overtuigend bewijs zijn van de intentie tot fysieke of biologische vernietiging van de groep.
  • Genocidale intentie kan indirect worden afgeleid uit systematische geweldspatronen, beleidsdocumenten en publieke uitlatingen van leiders, maar alleen als deze elementen in samenhang bezien "slechts één redelijke conclusie toelaten: het voornemen om een beschermde groep als zodanig geheel of gedeeltelijk fysiek of biologisch te vernietigen" (ICJ, Bosnië en Herzegovina v. Servië en Montenegro, r.o. 373; Kroatië v. Servië, r.o. 148).
  • De bewijsdrempel voor intentie is hoog. In de zaak Bosnië en Herzegovina v. Servië en Montenegro achtte het ICJ beleidsdocumenten en opruiende uitspraken onvoldoende om een specifieke intentie tot fysieke vernietiging af te leiden, behalve in het geval van Srebrenica.
  • In de voorlopige maatregelen in Zuid-Afrika v. Israël (2024) stelde het ICJ vast dat de rechten van de Palestijnen op bescherming tegen genocide "plausibel" waren en dat er een "reëel risico op onherstelbare schade" bestond. Dit rechtvaardigde de preventieve maatregelen, maar was geen vaststelling dat genocide plaatsvond of dat de beschuldigingen tegen Israël plausibel waren (zoals later benadrukt door voormalig ICJ-president Joan Donoghue).
  1. Juridische Verplichtingen van Staten bij (Dreigende) Genocide:
  • De fundamentele verplichting is het voorkomen van genocide zodra een serieus risico daartoe bestaat, voortvloeiend uit artikel I van het Genocideverdrag. Deze plicht heeft het karakter van jus cogens en geldt voor alle staten.
  • De plicht ontstaat "at the instant that the State learns of, or should normally have learned of, the existence of a serious risk that genocide will be committed." Dit is een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting.
  • Staten zijn aansprakelijk als zij nalaten "redelijkerwijs beschikbare en passende maatregelen te treffen die het risico hadden kunnen verkleinen".
  • Een proportionele due diligence-maatstaf geldt: hoe groter de capaciteit van een staat om invloed uit te oefenen, hoe zwaarder de verplichting om te handelen.
  • Gezien de "intensieve diplomatieke, militaire en economische banden tussen Nederland en Israël", is de beïnvloedingscapaciteit van Nederland "relatief groot", wat een "verzwaarde verantwoordelijkheid" met zich meebrengt.
  • Staten mogen zich niet beroepen op een gebrek aan consensus of passiviteit van andere staten. De preventieplicht is individueel én collectief en geldt erga omnes.
  • Internationaal recht schrijft geen specifieke maatregelen voor, maar deze moeten "adequaat" zijn gezien de ernst en urgentie van de situatie (variërend van diplomatieke druk en opschorting van samenwerking tot sancties).
  • Een staat kan pas aansprakelijk worden gesteld voor een schending van de preventieplicht als "er uiteindelijk daadwerkelijk genocide heeft plaatsgevonden" en is vastgesteld door de rechter.
  1. Medeplichtigheid aan Genocide:
  • Staten die actief bijdragen aan de uitvoering van genocide, bijvoorbeeld door het leveren van wapens of politieke dekking, kunnen onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor medeplichtigheid (artikel III(e) Genocideverdrag).
  • Hiervoor moet worden aangetoond dat de steun is verleend met kennis van de specifieke vernietigingsintentie (dolus specialis) van de hoofdpleger. Kennis van risico of nalatigheid is niet voldoende. De bewijslast is hier hoog.
  1. Verplichting tot Bestraffing:
  • De verplichting tot bestraffing wordt concreet zodra genocide is vastgesteld door een bevoegde rechter en er geïdentificeerde verdachten zijn. Nederland voldoet hier formeel aan via de Wet Internationale Misdrijven (WIM). In de huidige situatie is deze plicht nog niet geactiveerd.
  1. Conclusies en Implicaties voor Nederland:
  • De juridische kwalificatie van genocide in Gaza ligt nog open en zal uitsluitend door internationale rechtbanken worden beoordeeld. Een definitief oordeel op korte termijn is onwaarschijnlijk.
  • Het uitblijven van een definitief oordeel rechtvaardigt geen passiviteit. Staten hebben een actieve preventieplicht bij een ernstig risico op genocide, die bindend en universeel is.
  • Voor Nederland, met zijn nauwe banden met Israël, impliceert dit een verzwaarde preventieplicht. Nederland moet "alle redelijkerwijs beschikbare middelen" aanwenden.
  • Uitsluitend diplomatieke verklaringen of algemene oproepen tot de-escalatie kunnen in bepaalde gevallen onvoldoende zijn om aan de verdragsverplichting te voldoen. Structureel nalaten kan vragen doen rijzen over naleving.
  • Het initiatief van minister Veldkamp om via de EU een onderzoek naar opschorting van het associatieverdrag in te stellen, kan worden gezien als een "eerste inspanning" in de zin van artikel I, maar de vraag of dit voldoende is, is onbeantwoord in de jurisprudentie en moet politiek worden gewogen.
  • Een juridische beoordeling van schending van de preventieplicht of mogelijke medeplichtigheid van Nederland is pas mogelijk na vaststelling van de specifieke intentie (dolus specialis) door het ICJ.
  • Een debat over de uiteindelijke juridische kwalificatie ("wel of geen genocide") is op dit moment niet allesbepalend. Juridisch zuiverder is het om te spreken van een ernstig risico op genocide, een terminologie die ook door andere deskundigen wordt gehanteerd.

Belangrijke Citaten:

  • "Dat ontslaat staten echter niet van hun verantwoordelijkheden. Het Genocideverdrag verplicht staten juist tot vroegtijdig optreden." (p. 1)
  • "De kernvraag is dan ook niet of Nederland de situatie in Gaza formeel moet aanmerken als genocide, maar of het — gelet op zijn kennis, positie en invloed — voldoet aan zijn verplichting tot preventie." (p. 1)
  • "Tegelijkertijd mag het ontbreken van een definitieve kwalificatie geen reden zijn voor passiviteit. De plicht tot preventie vereist geen afgerond vonnis, maar een beoordeling op basis van het bestaan van een reëel risico (real risk)." (p. 2)
  • "Centraal in deze definitie staat het vereiste van specifieke vernietigingsintentie, ook wel aangeduid als dolus specialis." (p. 2)
  • "Het gaat hierbij om een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting. Staten kunnen dus niet aansprakelijk worden gehouden enkel omdat genocide uiteindelijk niet is voorkomen, maar wél als zij nagelaten hebben om redelijkerwijs beschikbare en passende maatregelen te treffen die het risico hadden kunnen verkleinen." (p. 5)
  • "Gezien de intensieve diplomatieke, militaire en economische banden tussen Nederland en Israël – waaronder wapenexport, politieke samenwerking en economische steun – is de beïnvloedingscapaciteit van Nederland relatief groot. Daarmee draagt de Nederlandse staat een zwaardere verantwoordelijkheid om alle beschikbare middelen aan te wenden om mogelijke genocide te helpen voorkomen..." (p. 5-6)
  • "De obligation to prevent the commission of the crime of genocide is imposed by the Genocide Convention on any State party which, in a given situation, has it in its power to contribute to restraining in any degree the commission of genocide." (ICJ 2007, r.o. 461, geciteerd op p. 6)
  • "Om van medeplichtigheid te kunnen spreken, moet echter worden aangetoond dat de steun is verleend met kennis van de specifieke vernietigingsintentie (dolus specialis) van de hoofdpleger." (p. 6-7)
  • "Integendeel: op staten rust vanaf het moment dat zij weten of behoren te weten dat er een ernstig risico op genocide bestaat een actieve verplichting tot preventie. Die verplichting is juridisch bindend, individueel én collectief van aard, en geldt ongeacht politieke voorkeuren of internationale besluitvorming." (p. 7)
  • "In deze fase is het juridisch zuiverder om te spreken van een ernstig risico op genocide, een terminologie die ook door andere deskundigen wordt gehanteerd." (p. 8)

Implicaties voor Beleid/Actie:

Het position paper benadrukt de noodzaak voor Nederland om actief en proportioneel te handelen om het ernstige risico op genocide in Gaza te helpen voorkomen, gezien de relatief grote beïnvloedingscapaciteit door de nauwe banden met Israël. De invulling van de preventieplicht vereist een politieke afweging, maar juridisch gezien moeten alle redelijkerwijs beschikbare middelen worden benut. Enkel diplomatieke verklaringen zijn mogelijk onvoldoende. Een juridische beoordeling van schending of medeplichtigheid hangt af van toekomstige vaststellingen door internationale rechtbanken over de specifieke intentie. Tot die tijd ligt de focus juridisch op de preventieplicht bij een 'ernstig risico'.