Deze tekst bespreekt de wettelijke verplichtingen van staten, met name Nederland, onder het Genocideverdrag van 1948 in de context van de situatie in Gaza. De auteur legt uit dat, hoewel een formele vaststelling van genocide uitsluitend door internationale rechtbanken zoals het ICJ kan worden gedaan en een hoge bewijslast vereist, staten een preventieplicht hebben zodra er een ernstig risico op genocide bestaat. Deze plicht is een inspanningsverplichting en vereist dat staten redelijke maatregelen treffen om genocide te voorkomen, waarbij de beïnvloedingscapaciteit van de staat relevant is. De tekst benadrukt dat de afwezigheid van een definitief oordeel over genocide geen reden is voor passiviteit en dat passieve staten of staten die actief bijdragen onder omstandigheden aansprakelijk kunnen zijn.
Hierbij een gedetailleerde briefing van de belangrijkste
thema's en ideeën uit het position paper van Prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops d.d.
28 mei 2025, getiteld "Nederlands Preventieplicht bij Risico op Genocide
in Gaza":
Briefing: Nederlands Preventieplicht bij Risico op
Genocide in Gaza
Datum: 28 mei 2025 Bron: Position Paper van
Prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops
Overzicht:
Dit position paper analyseert de juridische verplichtingen
van Nederland onder het Genocideverdrag van 1948, specifiek in de context van
de situatie in Gaza, waar Zuid-Afrika bij het Internationaal Gerechtshof (ICJ)
een procedure is gestart wegens een vermeend reëel risico op genocide. De kern
van het paper is dat, ongeacht de formele juridische vaststelling van genocide,
staten een actieve preventieplicht hebben zodra zij weten, of behoren te weten,
dat er een ernstig risico op genocide bestaat. Deze plicht geldt universeel en
vereist van staten dat zij alle redelijke middelen aanwenden om een dergelijk
risico te verkleinen, met name staten die nauwe banden onderhouden met een
potentiële daderstaat.
Hoofdthema's en Belangrijkste Ideeën:
- Juridische
Kwalificatie van Genocide vs. Preventieplicht:
- De
juridische kwalificatie van 'genocide' vereist een "hoge
bewijsdrempel" (proof at a high level of certainty appropriate to the
seriousness of the allegation) en is voorbehouden aan bevoegde
internationale gerechtelijke instanties zoals het ICJ of het
Internationaal Strafhof (ICC). De definitieve uitspraak in de zaak
Zuid-Afrika tegen Israël wordt niet op korte termijn verwacht.
- Het
publieke en politieke gebruik van de term genocide, hoewel begrijpelijk
gezien het menselijk leed, brengt het risico met zich mee dat het
juridische begrip erodeert en kan de legitimiteit van het internationaal
recht aantasten.
- Het
ontbreken van een definitieve juridische kwalificatie ontslaat staten
echter niet van hun verantwoordelijkheid. De preventieplicht
ontstaat zodra een staat weet, "of behoort te weten, dat er een
ernstig risico op genocide bestaat" (ICJ, Bosnië en Herzegovina v.
Servië en Montenegro, r.o. 430–434).
- De
kernvraag voor Nederland is dus niet of de situatie formeel als genocide
moet worden aangemerkt, maar of Nederland voldoet aan zijn preventieplicht
gelet op zijn kennis, positie en invloed.
- Het
Begrip Genocide Volgens het Genocideverdrag en Jurisprudentie:
- Artikel
II van het Genocideverdrag definieert genocide als specifieke handelingen
gepleegd met de "bedoeling een nationale, etnische, raciale of
religieuze groep geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen".
- Centraal
staat de eis van specifieke vernietigingsintentie (dolus specialis).
Het aantonen van daden alleen is niet voldoende; er moet overtuigend
bewijs zijn van de intentie tot fysieke of biologische vernietiging van de
groep.
- Genocidale
intentie kan indirect worden afgeleid uit systematische geweldspatronen,
beleidsdocumenten en publieke uitlatingen van leiders, maar alleen als
deze elementen in samenhang bezien "slechts één redelijke conclusie
toelaten: het voornemen om een beschermde groep als zodanig geheel of
gedeeltelijk fysiek of biologisch te vernietigen" (ICJ, Bosnië en
Herzegovina v. Servië en Montenegro, r.o. 373; Kroatië v. Servië, r.o.
148).
- De
bewijsdrempel voor intentie is hoog. In de zaak Bosnië en Herzegovina v.
Servië en Montenegro achtte het ICJ beleidsdocumenten en opruiende
uitspraken onvoldoende om een specifieke intentie tot fysieke vernietiging
af te leiden, behalve in het geval van Srebrenica.
- In
de voorlopige maatregelen in Zuid-Afrika v. Israël (2024) stelde het ICJ
vast dat de rechten van de Palestijnen op bescherming tegen genocide
"plausibel" waren en dat er een "reëel risico op
onherstelbare schade" bestond. Dit rechtvaardigde de preventieve
maatregelen, maar was geen vaststelling dat genocide plaatsvond of
dat de beschuldigingen tegen Israël plausibel waren (zoals later benadrukt
door voormalig ICJ-president Joan Donoghue).
- Juridische
Verplichtingen van Staten bij (Dreigende) Genocide:
- De
fundamentele verplichting is het voorkomen van genocide zodra een
serieus risico daartoe bestaat, voortvloeiend uit artikel I van het
Genocideverdrag. Deze plicht heeft het karakter van jus cogens en
geldt voor alle staten.
- De plicht ontstaat "at the
instant that the State learns of, or should normally have learned of, the
existence of a serious risk that genocide will be committed." Dit
is een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting.
- Staten
zijn aansprakelijk als zij nalaten "redelijkerwijs beschikbare en
passende maatregelen te treffen die het risico hadden kunnen
verkleinen".
- Een proportionele
due diligence-maatstaf geldt: hoe groter de capaciteit van een staat
om invloed uit te oefenen, hoe zwaarder de verplichting om te handelen.
- Gezien
de "intensieve diplomatieke, militaire en economische banden tussen
Nederland en Israël", is de beïnvloedingscapaciteit van Nederland
"relatief groot", wat een "verzwaarde
verantwoordelijkheid" met zich meebrengt.
- Staten
mogen zich niet beroepen op een gebrek aan consensus of passiviteit van
andere staten. De preventieplicht is individueel én collectief en
geldt erga omnes.
- Internationaal
recht schrijft geen specifieke maatregelen voor, maar deze moeten
"adequaat" zijn gezien de ernst en urgentie van de situatie
(variërend van diplomatieke druk en opschorting van samenwerking tot
sancties).
- Een
staat kan pas aansprakelijk worden gesteld voor een schending van de
preventieplicht als "er uiteindelijk daadwerkelijk genocide heeft
plaatsgevonden" en is vastgesteld door de rechter.
- Medeplichtigheid
aan Genocide:
- Staten
die actief bijdragen aan de uitvoering van genocide, bijvoorbeeld door het
leveren van wapens of politieke dekking, kunnen onder omstandigheden
aansprakelijk worden gesteld voor medeplichtigheid (artikel III(e)
Genocideverdrag).
- Hiervoor
moet worden aangetoond dat de steun is verleend met kennis van de
specifieke vernietigingsintentie (dolus specialis) van de hoofdpleger.
Kennis van risico of nalatigheid is niet voldoende. De bewijslast is hier
hoog.
- Verplichting
tot Bestraffing:
- De
verplichting tot bestraffing wordt concreet zodra genocide is vastgesteld
door een bevoegde rechter en er geïdentificeerde verdachten zijn.
Nederland voldoet hier formeel aan via de Wet Internationale Misdrijven
(WIM). In de huidige situatie is deze plicht nog niet geactiveerd.
- Conclusies
en Implicaties voor Nederland:
- De
juridische kwalificatie van genocide in Gaza ligt nog open en zal
uitsluitend door internationale rechtbanken worden beoordeeld. Een
definitief oordeel op korte termijn is onwaarschijnlijk.
- Het
uitblijven van een definitief oordeel rechtvaardigt geen passiviteit.
Staten hebben een actieve preventieplicht bij een ernstig risico op
genocide, die bindend en universeel is.
- Voor
Nederland, met zijn nauwe banden met Israël, impliceert dit een verzwaarde
preventieplicht. Nederland moet "alle redelijkerwijs beschikbare
middelen" aanwenden.
- Uitsluitend
diplomatieke verklaringen of algemene oproepen tot de-escalatie kunnen in
bepaalde gevallen onvoldoende zijn om aan de verdragsverplichting te
voldoen. Structureel nalaten kan vragen doen rijzen over naleving.
- Het
initiatief van minister Veldkamp om via de EU een onderzoek naar
opschorting van het associatieverdrag in te stellen, kan worden gezien als
een "eerste inspanning" in de zin van artikel I, maar de vraag
of dit voldoende is, is onbeantwoord in de jurisprudentie en moet politiek
worden gewogen.
- Een
juridische beoordeling van schending van de preventieplicht of mogelijke
medeplichtigheid van Nederland is pas mogelijk na vaststelling van de
specifieke intentie (dolus specialis) door het ICJ.
- Een
debat over de uiteindelijke juridische kwalificatie ("wel of geen
genocide") is op dit moment niet allesbepalend. Juridisch zuiverder
is het om te spreken van een ernstig risico op genocide, een
terminologie die ook door andere deskundigen wordt gehanteerd.
Belangrijke Citaten:
- "Dat
ontslaat staten echter niet van hun verantwoordelijkheden. Het
Genocideverdrag verplicht staten juist tot vroegtijdig optreden." (p.
1)
- "De
kernvraag is dan ook niet of Nederland de situatie in Gaza formeel moet
aanmerken als genocide, maar of het — gelet op zijn kennis, positie en
invloed — voldoet aan zijn verplichting tot preventie." (p. 1)
- "Tegelijkertijd
mag het ontbreken van een definitieve kwalificatie geen reden zijn voor
passiviteit. De plicht tot preventie vereist geen afgerond vonnis, maar
een beoordeling op basis van het bestaan van een reëel risico (real
risk)." (p. 2)
- "Centraal
in deze definitie staat het vereiste van specifieke vernietigingsintentie,
ook wel aangeduid als dolus specialis." (p. 2)
- "Het
gaat hierbij om een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting.
Staten kunnen dus niet aansprakelijk worden gehouden enkel omdat genocide
uiteindelijk niet is voorkomen, maar wél als zij nagelaten hebben om
redelijkerwijs beschikbare en passende maatregelen te treffen die het
risico hadden kunnen verkleinen." (p. 5)
- "Gezien
de intensieve diplomatieke, militaire en economische banden tussen
Nederland en Israël – waaronder wapenexport, politieke samenwerking en
economische steun – is de beïnvloedingscapaciteit van Nederland relatief
groot. Daarmee draagt de Nederlandse staat een zwaardere
verantwoordelijkheid om alle beschikbare middelen aan te wenden om
mogelijke genocide te helpen voorkomen..." (p. 5-6)
- "De obligation to prevent
the commission of the crime of genocide is imposed by the Genocide
Convention on any State party which, in a given situation, has it in its
power to contribute to restraining in any degree the commission of
genocide." (ICJ 2007, r.o. 461, geciteerd op p. 6)
- "Om
van medeplichtigheid te kunnen spreken, moet echter worden aangetoond dat
de steun is verleend met kennis van de specifieke vernietigingsintentie
(dolus specialis) van de hoofdpleger." (p. 6-7)
- "Integendeel:
op staten rust vanaf het moment dat zij weten of behoren te weten dat er
een ernstig risico op genocide bestaat een actieve verplichting tot
preventie. Die verplichting is juridisch bindend, individueel én
collectief van aard, en geldt ongeacht politieke voorkeuren of
internationale besluitvorming." (p. 7)
- "In
deze fase is het juridisch zuiverder om te spreken van een ernstig risico
op genocide, een terminologie die ook door andere deskundigen wordt
gehanteerd." (p. 8)
Implicaties voor Beleid/Actie:
Het position paper benadrukt de noodzaak voor Nederland om
actief en proportioneel te handelen om het ernstige risico op genocide in Gaza
te helpen voorkomen, gezien de relatief grote beïnvloedingscapaciteit door de
nauwe banden met Israël. De invulling van de preventieplicht vereist een
politieke afweging, maar juridisch gezien moeten alle redelijkerwijs
beschikbare middelen worden benut. Enkel diplomatieke verklaringen zijn
mogelijk onvoldoende. Een juridische beoordeling van schending of medeplichtigheid
hangt af van toekomstige vaststellingen door internationale rechtbanken over de
specifieke intentie. Tot die tijd ligt de focus juridisch op de preventieplicht
bij een 'ernstig risico'.