dinsdag 20 mei 2025

CASE OF RUSS v. GERMANY - dragen van plastic vizier tijdens betoging

Bron: CASE OF RUSS v. GERMANY

Rechtbank: Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Tweede Sectie)

Samenstelling van de Kamer: Arnfinn Bårdsen (President), Saadet Yüksel, Jovan Ilievski, Péter Paczolay, Anja Seibert-Fohr, Davor Derenčinović, Juha Lavapuro (rechters)

Registrar: Dorothee von Arnim (Adjunct-Afdelingsregistrator)

Klager: Benjamin Russ (Duits staatsburger)

Gedaagde Staat: Bondsrepubliek Duitsland

Voorwerp van de Aanvraag: De zaak betreft de strafrechtelijke veroordeling en boete van de klager voor het dragen van een plastic vizier tijdens een vreedzame demonstratie in strijd met het binnenlandse verbod op "beschermende wapens" bij openbare buitenbijeenkomsten in Duitsland. De klager beriep zich op Artikelen 7, 10 en 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het "Verdrag").


Belangrijkste Feiten:

  • Demonstratie: Op 18 maart 2015 nam de klager deel aan een demonstratie in Frankfurt am Main, georganiseerd door een alliantie genaamd Blockupy, ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw van de Europese Centrale Bank (ECB). De demonstratie, waaronder vreedzame blokkades, stond onder de slogan "kleurrijk, luid – maar vreedzaam".
  • Het Vizier: De klager droeg gedurende ongeveer drie uur een stuk transparant plastic folie (relatief hard maar flexibel en dunner dan plexiglas), vastgemaakt met een elastiekje, dat zijn voorhoofd en ogen bedekte. Op het vizier had hij de woorden "smash capitalism" geschreven. Meerdere deelnemers droegen een soortgelijk vizier.
  • Geweld buiten de demonstratie: Op dezelfde dag en in hetzelfde gebied van Frankfurt verzamelden zich ook groepen met gewelddadige intenties, die barricades opwierpen en in brand staken, auto's beschadigden en in brand staken, stenen en flessen naar politieagenten gooiden, en omstanders, brandweerlieden en medische hulpdiensten aanvielen.
  • Strafrechtelijke Procedure:Op 28 juni 2016 legde de rechtbank van eerste aanleg van Frankfurt am Main de klager een strafrechtelijke boete op.
  • Na bezwaar werd de klager op 3 mei 2017 door de rechtbank van eerste aanleg veroordeeld en bestraft met een gecumuleerde straf, rekening houdend met een eerdere veroordeling.
  • De rechtbank oordeelde dat het dragen van het plastic vizier een overtreding was van het verbod op het dragen van beschermende wapens bij openbare buitenbijeenkomsten, zoals bepaald in secties 17a(1) en 27(2) § 1 van de Wet op openbare bijeenkomsten en optochten (Versammlungsgesetz).
  • De rechtbank definieerde beschermende wapens, verwijzend naar wetgevingsdocumentatie, als "voorwerpen die gebruikt worden ter verdediging tegen aanvallen en waarvoor dit doel gewoonlijk ten tijde van de fabricage is gegeven". Voorbeelden hiervan waren "beschermende schilden, zelfgemaakte bepantsering of uitrusting voor politie en/of militair gebruik (bv. stalen helmen [en] NBC-beschermingsgasmaskers) of [voorwerpen die gebruikt worden bij] vechtsporten".
  • De rechtbank achtte het vizier een beschermend wapen omdat het de ogen kon beschermen tegen vloeistoffen of gassen, in het bijzonder pepperspray. De inscriptie "smash capitalism" had geen invloed op de aard van het vizier als beschermend wapen, aangezien het doel niet uitsluitend het uiten van een mening was.
  • Het Hof van Beroep van Frankfurt am Main reduceerde de straf, maar handhaafde de veroordeling. Het verwierp ook het argument dat de klager in dwaling handelde.
  • Het Federale Hof van Cassatie verwierp het beroep van de klager.
  • Het Federale Constitutionele Hof weigerde de constitutionele klacht van de klager te behandelen.

Relevant Juridisch Kader (Duitsland):

  • Sectie 17a(1) van de Wet op openbare bijeenkomsten en optochten: Verbiedt het dragen van beschermende wapens of voorwerpen die geschikt zijn voor gebruik als beschermende wapens en bedoeld zijn om rechtshandhavingsmaatregelen af te weren, bij openbare buitenbijeenkomsten.
  • Sectie 17a(3): Maakt uitzonderingen mogelijk voor religieuze diensten, pelgrimages, begrafenissen, bruiloften en traditionele volksfeesten. De bevoegde autoriteit kan verdere uitzonderingen verlenen als er geen gevaar is voor de openbare veiligheid of orde.
  • Sectie 17a(4): De bevoegde autoriteit mag bevelen uitvaardigen om het verbod te handhaven, waaronder het uitsluiten van personen die de verboden overtreden.
  • Sectie 27(1): Betreft de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor overtredingen van bovengenoemde verboden, met een straf van gevangenis tot een jaar of een boete.
  • Wetgevingsgeschiedenis (BT-Drs. 10/3580, p. 4): Beschermende wapens worden gedefinieerd als "voorwerpen die gebruikt worden ter verdediging tegen aanvallen en waarvoor dit doel gewoonlijk ten tijde van de fabricage is gegeven". Het dragen van dergelijke wapens wordt als een bedreiging voor de openbare veiligheid en orde beschouwd vanwege de "strijdlustige uitstraling" en het "agressie-stimulerend effect op de menigte". Het gebruik van beschermende wapens als louter symbolen voor het uiten van een mening valt niet onder het verbod.

Beoordeling van het Hof (Artikel 10 en 11 van het Verdrag):

  • Relatie tussen Vrijheid van Meningsuiting en Vrijheid van Vergadering: Het Hof herhaalt dat in zaken met betrekking tot deelname aan en het uiten van meningen tijdens bijeenkomsten, Artikel 11 (vrijheid van vreedzame vergadering) vaak als lex specialis (specifiekere wet) wordt beschouwd, die voorrang heeft op Artikel 10 (vrijheid van meningsuiting). Echter, Artikel 11 moet in het licht van Artikel 10 worden beschouwd.
  • Het Hof concludeert dat er geen afzonderlijke inmenging was met de vrijheid van meningsuiting van de klager, aangezien hij niet werd veroordeeld voor de inscriptie op het vizier, maar voor het dragen van een "beschermend wapen". Het Hof zal de zaak daarom onder Artikel 11 alleen onderzoeken, hoewel het de kwestie van vrijheid van meningsuiting niet volledig kan scheiden van die van vrijheid van vergadering.
  • Inmenging met het Recht op Vreedzame Vergadering: Het Hof verwerpt het argument van de regering dat er geen inmenging was omdat de bijeenkomst niet vreedzaam was.
  • Om vast te stellen of een klager aanspraak kan maken op de bescherming van Artikel 11, kijkt het Hof naar de intentie van de organisatie, de intenties van de klager zelf en of de klager lichamelijk letsel heeft toegebracht.
  • Incidentele gewelddadigheden of strafbare feiten begaan door anderen tijdens een demonstratie ontnemen een individu niet het recht op vreedzame vergadering als hij of zij zelf vreedzaam blijft.
  • De regering heeft niet voldoende aangetoond dat de specifieke bijeenkomst waaraan de klager deelnam, niet vreedzaam was, of dat de klager zelf niet vreedzaam was. De klager werd ook niet bevolen het vizier af te doen.
  • De strafrechtelijke veroordeling van de klager vormde een inmenging met zijn recht op vrijheid van vreedzame vergadering onder Artikel 11 § 1.
  • Gerechtvaardigdheid van de Inmenging: Een inmenging is in strijd met Artikel 11, tenzij deze "wettelijk voorgeschreven" is, een of meer legitieme doelen nastreeft en "noodzakelijk is in een democratische samenleving".
  • Wettelijk voorgeschreven: Het Hof oordeelt dat de inmenging "wettelijk voorgeschreven" was. Hoewel de wet zelf de term "beschermend wapen" niet definieert, bevat de wetgevingsgeschiedenis wel een definitie en voorbeelden. De interpretatie door de binnenlandse rechtbanken van het vizier als een beschermend wapen was, hoewel eenvoudig geconstrueerd, gebaseerd op het doel en was niet willekeurig of onvoorspelbaar. De klager had passend advies kunnen inwinnen.
  • Legitiem Doel: Het verbod op beschermende wapens en de veroordeling van de klager dienden de legitieme doelen van het voorkomen van wanorde en criminaliteit, en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen, zoals uiteengezet in de wetgevingsgeschiedenis.
  • Noodzakelijk in een Democratische Samenleving: Dit vereist een afweging tussen de inmenging en het nagestreefde legitieme doel, waarbij gekeken wordt of de maatregel "noodzakelijk in een democratische samenleving" was. Staten hebben een zekere, maar niet onbeperkte, beoordelingsmarge. Het Hof moet vaststellen of de binnenlandse autoriteiten standaarden toepasten die in overeenstemming waren met de beginselen van Artikel 11 en hun beslissingen baseerden op een aanvaardbare beoordeling van de relevante feiten. De aard en ernst van de opgelegde straffen zijn ook factoren.
  • Het Hof erkent dat in Frankfurt op die dag ernstige gewelddadigheden plaatsvonden. Het accepteert dat een verbod op beschermende wapens in beginsel kan bijdragen aan het voorkomen van wanorde en geweld.
  • Echter, het Hof merkt op dat het vizier van de klager van "eenvoudige constructie" was. De binnenlandse rechtbanken beoordeelden alleen of het vizier de klager kon beschermen en met welk doel het was geconstrueerd. Ze beoordeelden niet of het vizier van de klager een bedreiging vormde voor de openbare veiligheid of een agressie-stimulerend effect had.
  • Voor zeer eenvoudige constructies, zoals het vizier van de klager, is een "speciale beoordeling" door de strafrechtbanken vereist. Dit gebeurde niet in de zaak van de klager.
  • De binnenlandse rechtbanken onderzochten ook niet of voldaan was aan de voorwaarden voor een uitzondering op het verbod, zoals voorzien in de wet, waarbij geen gevaar mag zijn voor de openbare veiligheid of orde.
  • Het Hof benadrukt dat strafrechtelijke sancties bijzondere rechtvaardiging vereisen, en dat een vreedzame demonstratie in beginsel niet onderworpe mag zijn aan de dreiging van strafrechtelijke sancties.
  • De binnenlandse rechtbanken hebben het recht op vrijheid van vergadering van de klager niet afgewogen tegen het legitieme doel van het voorkomen van wanorde en geweld, noch hebben zij de specifieke omstandigheden van de demonstratie beoordeeld.
  • Het Hof acht de redenen die door de binnenlandse rechtbanken werden aangevoerd om de strafrechtelijke veroordeling van de klager te rechtvaardigen, onvoldoende.
  • Daarom kan de inmenging niet als "noodzakelijk in een democratische samenleving" worden beschouwd.
  • Conclusie: Er is een schending van Artikel 11 van het Verdrag.

Beoordeling van het Hof (Artikel 7 van het Verdrag):

  • Het Hof acht de klacht onder Artikel 7 (geen straf zonder wet) kennelijk ongegrond en verklaart deze niet-ontvankelijk.

Toepassing van Artikel 41 van het Verdrag (Billijke Vergoeding):

  • Schade: De klager eiste materiële schade (de boete) en immateriële schade.
  • Het Hof concludeert dat de vaststelling van een schending op zich voldoende billijke genoegdoening vormt voor eventuele immateriële schade.
  • Het Hof acht het heropenen van de strafrechtelijke procedure de meest passende vorm van genoegdoening voor materiële schade. Aangezien de Duitse wet voorziet in de heropening van strafrechtelijke procedures indien het Hof een schending van het Verdrag heeft vastgesteld en het strafrechtelijk vonnis op die schending was gebaseerd, acht het Hof het niet gepast om een vergoeding voor materiële schade toe te kennen.
  • Kosten en Uitgaven: De klager eiste vergoeding van kosten en uitgaven gemaakt voor de binnenlandse rechtbanken en voor het Hof.
  • Het Hof kent een bedrag van EUR 7.305,35 toe voor de kosten en uitgaven in de binnenlandse procedures, plus eventuele toepasselijke belasting.
  • De claim voor kosten en uitgaven voor het Hof wordt afgewezen omdat de klager geen specifieke claim heeft ingediend en geen gedetailleerde informatie heeft verstrekt.

Beslissing van het Hof:

  1. Verklaart de klacht onder Artikel 7 van het Verdrag niet-ontvankelijk en het overige deel van de aanvraag ontvankelijk.
  2. Oordeelt dat er een schending is van Artikel 11 van het Verdrag.
  3. Oordeelt dat de vaststelling van een schending op zich voldoende billijke genoegdoening vormt voor eventuele immateriële schade.
  4. Oordeelt dat de verweerstaat de klager binnen drie maanden EUR 7.305,35 dient te betalen voor kosten en uitgaven in de binnenlandse procedures, plus rente bij overschrijding van de termijn.
  5. Verwerpt het overige deel van de claim van de klager voor billijke genoegdoening.

Belangrijkste Thematiek en Ideeën:

  • Vrijheid van Vreedzame Vergadering (Artikel 11): Het kernpunt van de zaak is de bescherming van het recht op vreedzame vergadering, zelfs in de context van bredere protesten waar geweld plaatsvindt, zolang de klager zelf vreedzaam blijft. Het Hof benadrukt dat een demonstratie niet per se buiten het toepassingsgebied van Artikel 11 valt als er een risico op wanorde bestaat door factoren buiten de controle van de organisatoren.
  • Beperkingen op Vrijheid van Vergadering: Beperkingen moeten strikt worden geïnterpreteerd en hun noodzaak moet overtuigend worden aangetoond. Ze moeten "wettelijk voorgeschreven" zijn, een "legitiem doel" nastreven en "noodzakelijk zijn in een democratische samenleving".
  • "Noodzakelijk in een Democratische Samenleving": Dit vereist een zorgvuldige afweging door de binnenlandse autoriteiten. Het Hof benadrukt dat bij de beoordeling van strafrechtelijke sancties rekening moet worden gehouden met het recht op vrijheid van vergadering en dat de proportionaliteit en noodzakelijkheid van de straf in een democratische samenleving moeten worden beoordeeld. Dit omvat een beoordeling van de specifieke omstandigheden van de demonstratie, de legitieme doelen van de beperking en eventuele uitzonderingen.
  • Strafrechtelijke Sancties: Het Hof herhaalt dat strafrechtelijke sancties bijzondere rechtvaardiging vereisen en dat een vreedzame demonstratie in principe niet onderworpen mag zijn aan de dreiging van strafrechtelijke sancties.
  • Interpretatie van de Wet ("Beschermende Wapens"): Hoewel het Hof accepteert dat de interpretatie van de wet door de binnenlandse rechtbanken "wettelijk voorgeschreven" was, bekritiseert het de onvoldoende beoordeling van de specifieke kenmerken van het voorwerp (het eenvoudige vizier) in relatie tot de bedreiging voor de openbare veiligheid.
  • Afweging van Rechten: Het Hof oordeelt dat de binnenlandse rechtbanken de afweging tussen het recht op vrijheid van vergadering van de klager en het legitieme doel onvoldoende hebben gemaakt, met name door niet te beoordelen waarom het dragen van het eenvoudige vizier een bedreiging vormde die een strafrechtelijke veroordeling noodzakelijk maakte.
  • Genoegdoening: Het Hof acht de vaststelling van een schending op zich voldoende genoegdoening voor immateriële schade en wijst naar de mogelijkheid van heropening van de procedure voor materiële schade.

Meest Belangrijke Ideeën of Feiten:

  • De kern van de schending ligt in het feit dat de binnenlandse rechtbanken de "noodzaak in een democratische samenleving" van de strafrechtelijke veroordeling onvoldoende hebben gemotiveerd door de specifieke omstandigheden van het vizier en de demonstratie niet adequaat te beoordelen.
  • Het Hof maakt een onderscheid tussen het geweld dat plaatsvond in Frankfurt op die dag en de vreedzaamheid van de specifieke demonstratie waaraan de klager deelnam.
  • Een eenvoudige constructie van een voorwerp, zelfs als het potentieel beschermend kan zijn, vereist een specifieke beoordeling van het gevaar dat het vormt voor de openbare veiligheid in de context van een demonstratie.
  • Strafrechtelijke sancties voor deelname aan een vreedzame demonstratie worden kritisch beoordeeld door het Hof en vereisen een solide rechtvaardiging.
  • De binnenlandse autoriteiten hadden de mogelijkheid van een uitzondering op het verbod moeten overwegen.
  • De vaststelling van een schending door het Hof kan leiden tot de heropening van de binnenlandse strafrechtelijke procedure.