dinsdag 20 mei 2025

EHRM - CASE OF KOOMEN v. THE NETHERLANDS - het gebruik van dodelijk geweld door een politieagent

 Bron - CASE OF KOOMEN v. THE NETHERLANDS

Onderwerp: Analyse van de zaak Koomen v. Nederland (Application no. 298/15) voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Datum: 20 mei 2025 (Datum van het arrest) Bron: Uittreksels uit het arrest in de zaak Koomen v. Nederland (Application no. 298/15).

Hoofdthema's:

Dit arrest behandelt de klachten van de verzoekers met betrekking tot Artikel 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), betreffende het recht op leven. De klachten vallen onder twee aspecten:

  1. Het inhoudelijke aspect van Artikel 2: Betreffende de vraag of het gebruik van dodelijk geweld door een politieagent (Officer B.) 'absoluut noodzakelijk' was in de gegeven omstandigheden.
  2. Het procedurele aspect van Artikel 2: Betreffende de vraag of de autoriteiten een onafhankelijk en effectief onderzoek hebben uitgevoerd naar het incident.

Belangrijkste Ideeën en Feiten:

  • Het Incident: De zaak betreft de dood van Michael Koomen, de zoon van de verzoekers, als gevolg van een fatale schotwond tijdens een handgemeen tussen een aantal mannen en een politieagent (Officer B.) op 14 mei 2011 in Amsterdam.
  • De Start van het Incident: Officer B. besloot N.K. en J.K. te arresteren wegens openbare dronkenschap en belemmering van het verkeer. De arrestatie begon vreedzaam, maar de sfeer veranderde toen andere groepsleden, waaronder D.M., zich dreigend gingen gedragen. Michael Koomen probeerde de situatie te kalmeren.
  • Citaat: "The atmosphere changed when D.M. and others began behaving in a manner that Officer B. perceived as threatening. Officer B. decided to push N.K. and J.K. into his van, and he retrieved his long truncheon (wapenstok) with a view to defending himself. A scuffle broke out, during which Officer B. was pushed back into the van, ending up on top of – or wedged in between – N.K. and J.K. Meanwhile, Michael Koomen was trying to calm the situation." (Paragraaf 8)
  • Verloop van het Handgemeen: Het handgemeen escaleerde snel. Officer B. gebruikte zijn wapenstok om zich te verdedigen nadat hij door D.M. was aangevallen. Hij werd in de politiebus geduwd en viel over de gearresteerde mannen. N.K. legde een arm om zijn nek, en de rest van de groep probeerde hem uit de bus te trekken. Officer B. verloor zijn wapenstok en communicatie. Michael Koomen en anderen probeerden D.M. en N.K. weg te trekken van Officer B.
  • Gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen, inclusief de rol van Michael Koomen die probeerde de situatie te de-escaleren en later N.K. vasthield, is te vinden in de weergave van de CCTV-beelden (Paragraaf 56).
  • Citaat uit weergave CCTV: "Michael Koomen grabs [D.M.] while [Officer B.] hits [D.M.] with his truncheon. Michael Koomen pulls [D.M.] backwards." (Paragraaf 56, 10:21:29)
  • Citaat uit weergave CCTV: "Michael Koomen stands behind [N.K.] and holds him by his shoulders. [D.M.] kicks out with an outstretched right leg in the direction of [N.K.] and strikes him, causing him to fall into the van." (Paragraaf 56, 10:21:38)
  • Citaat uit weergave CCTV: "Michael Koomen falls backwards and remains motionless on his back on the street." (Paragraaf 56, 10:21:41)
  • Gebruik van het Dienstwapen: Officer B. verklaarde dat hij voor zijn leven vreesde en besloot zijn vuurwapen als laatste redmiddel te gebruiken. Hij gaf aan dat hij een waarschuwingsschot wilde lossen. Het Hof stelde vast dat het eerste schot Michael Koomen in de nek raakte, met de richting van het schot schuin omhoog gericht (Paragraaf 44).
  • Binnenlandse Onderzoeken: Er zijn twee parallelle onderzoeken uitgevoerd:
  • Een onderzoek door de Rijksrecherche (NCID) naar het gebruik van geweld door Officer B., onder toezicht van officier van justitie L. (Paragraaf 12, 14-19). Dit onderzoek omvatte forensisch onderzoek, interviews met Officer B. en getuigen, en een reconstructie ter plaatse (Paragraaf 14-19).
  • Een strafrechtelijk onderzoek door de Amsterdam-Amstelland politie naar mogelijke strafbare feiten gepleegd door leden van de groep, onder toezicht van officier van justitie W. (Paragraaf 13, 20-33).
  • Beslissing om niet te Vervolgen: De officier van justitie en later de hoofdofficier van justitie besloten Officer B. niet strafrechtelijk te vervolgen. Dit besluit werd genomen na interne consultaties en advies van de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik (Paragraaf 42, 44, 49, 50).
  • Citaat van de Advocaat-Generaal: "...in relation to Michael Koomen, ... the intention required for a conviction is lacking. In addition, I am of the opinion that given the circumstances, [Officer B.] cannot be reproached for having (otherwise) acted so carelessly as to warrant his being criminally reproached [strafrechtelijk relevant verwijt] with regard to the fatal injuries inflicted on Michael Koomen by the use of his firearm. ... Given all the documents in the case file, a criminal court will not be able to reach a guilty verdict after the case is submitted. Therefore, I would not want to bring a criminal case [against Officer B.] against [any of the person] concerned." (Paragraaf 50)
  • Procedure ex Artikel 12 Sv: De verzoekers hebben een beklagprocedure gestart bij het Gerechtshof Amsterdam tegen de beslissing om Officer B. niet te vervolgen (Paragraaf 45, 71). Het Gerechtshof wees het beklag af (Paragraaf 54-59).
  • Het Gerechtshof concludeerde dat, gezien de omstandigheden, Officer B. in een levensgevaarlijke situatie verkeerde en zich verdedigde met steeds intensere middelen. Het vond het gebruik van het vuurwapen als laatste redmiddel om de aanval te stoppen, plausibel en dat er geen redelijke twijfel was dat een strafrechter Officer B. zou ontslaan van rechtsvervolging (Paragraaf 58).
  • Klachten van de Verzoekers bij het EHRM: De verzoekers klaagden dat het gebruik van geweld niet absoluut noodzakelijk was en dat het onderzoek onvoldoende onafhankelijk en effectief was.
  • Substantieel: Ze betoogden onder andere dat de arrestatie gebaseerd was op een klein vergrijp, dat Officer B. de situatie verergerde en dat de gedeeltelijke vrijspraak van N.K. en D.M. aantoonde dat Officer B. de ernst van het geweld tegen hem had overdreven (Paragraaf 80).
  • Procedureel: Ze stelden dat het onderzoek onvoldoende onafhankelijk was door de betrokkenheid van de Amsterdam-Amstelland politie, de rol van officier van justitie L. (een voormalige collega van Officer B.) en de beslissing van L. om niet te vervolgen. Ook vonden ze het onderzoek en de beoordeling door het Gerechtshof onvoldoende grondig (Paragraaf 98-101).
  • Standpunt van de Regering: De regering betoogde dat Officer B. handelde vanuit de oprechte overtuiging dat zijn leven en fysieke integriteit in gevaar waren. Ze benadrukten dat hij pas schoot nadat andere middelen faalden en dat hij in een gevaarlijke, besloten ruimte was (Paragraaf 83). Met betrekking tot het onderzoek stelde de regering dat de NCID (die onafhankelijk is) het onderzoek uitvoerde, bijgestaan door een ander politiekorps voor het forensisch onderzoek. Ze verwierpen de claim van onafhankelijkheid van L., wijzend op de lange tijd sinds hun gedeelde dienst en het feit dat ze elkaar niet kenden (Paragraaf 102-107).
  • Beoordeling door het EHRM (Substantieel):Het Hof herhaalde de algemene beginselen van Artikel 2 EVRM met betrekking tot het gebruik van dodelijk geweld door staatsagenten, waarbij de term 'absoluut noodzakelijk' een strengere toets vereist dan 'noodzakelijk in een democratische samenleving'. De gebruikte kracht moet strikt proportioneel zijn, en de beoordeling moet plaatsvinden vanuit het perspectief van de agent op het moment van het incident (Paragraaf 87-89).
  • Het Hof stelde vast dat het geen reden had om te twijfelen aan de conclusies van het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof oordeelde dat Officer B.'s overtuiging dat zijn leven en fysieke integriteit in gevaar waren 'subjectief redelijk' was, gezien de omstandigheden in de bus en de agressie tegen hem. Aangezien er geen andere middelen meer waren om de aanval te stoppen, was het schot (gericht omhoog) de enige manier voor hem om zichzelf te verdedigen. Het Hof concludeerde dat de verdedigende actie niet als buitensporig of disproportioneel kon worden beschouwd (Paragraaf 91-94).
  • Citaat: "Having full regard to the circumstances that pertained at the relevant time, the Court considers that Officer B.’s belief that his life and physical integrity were in danger because of the attack to which he was being subjected was subjectively reasonable. Given that no other means of force remained to stop the attack, Officer B. could only fire a shot in order to defend himself (pointing his firearm upwards through the doorway of the van). The fact that a shot fired into that space risked causing injury (or even a killing – as, sadly, was what in fact occurred) does not mean in and of itself that – given the circumstances in question – the defensive action was excessive or disproportionate" (Paragraaf 94).
  • Beoordeling door het EHRM (Procedureel):Het Hof herhaalde de vereisten voor een effectief onderzoek onder Artikel 2 EVRM: adequaatheid, promptheid, betrokkenheid van de familie en onafhankelijkheid. Deze elementen worden gezamenlijk beoordeeld (Paragraaf 108-109).
  • Het Hof concludeerde dat het onderzoek voldoende effectief was om vast te stellen of het gebruik van dodelijk geweld gerechtvaardigd was. Het Hof had op basis van de beschikbare informatie voldoende bewijs om te oordelen over het substantieve aspect (Paragraaf 115).
  • Wat betreft de onafhankelijkheid, merkte het Hof op dat de NCID, die onder directe autoriteit van de Board of Prosecutors General valt en wiens onafhankelijkheid niet in twijfel is getrokken, het onderzoek uitvoerde (Paragraaf 64, 103, 116). Het forensisch onderzoek werd uitgevoerd door een ander politiekorps (Utrecht) (Paragraaf 117).
  • Met betrekking tot officier van justitie L. oordeelde het Hof dat de lange periode sinds hij bij de Amsterdam-Amstelland politie werkte (tot medio 1998), het feit dat hij en Officer B. elkaar niet kenden, en L.'s werk binnen een specialistisch team van het Openbaar Ministerie voor zware criminaliteit en fraude, het 'hoogst onwaarschijnlijk' maakte dat hij 'nauwe banden' had met de afdeling waar Officer B. werkte (Paragraaf 121-122).
  • Het Hof achtte het ook belangrijk dat de klacht van de verzoekers tegen de beslissing om niet te vervolgen werd onderzocht door onpartijdige en onafhankelijke rechters van het Gerechtshof, wat een 'sterke waarborg voor een effectieve procedure' vormde (Paragraaf 124).
  • Citaat: "In view of the foregoing, the Court finds that the investigations did not lack the required degree of independence." (Paragraaf 124).
  • Uitspraak van het Hof: Het Hof verklaarde de aanvraag ontvankelijk en oordeelde unaniem dat er geen schending was van Artikel 2 van het EVRM.
  • Citaat: "Declares the application admissible; Holds that there has been no violation of Article 2 of the Convention." (Paragraaf 127, 128).

Conclusie:

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vastgesteld dat, ondanks het tragische overlijden van Michael Koomen, het gebruik van dodelijk geweld door politieagent B. in de specifieke omstandigheden van de zaak 'absoluut noodzakelijk' was ter zelfverdediging. Het Hof oordeelde dat de agent handelde vanuit een subjectief redelijke overtuiging dat zijn leven in gevaar was en dat er geen andere middelen beschikbaar waren om de aanval te stoppen. Bovendien concludeerde het Hof dat het binnenlandse onderzoek naar het incident voldeed aan de vereisten van onafhankelijkheid en effectiviteit onder Artikel 2 EVRM.