Bron: AFFAIRE L. ET AUTRES c. France
https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-242789
De bron is een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot drie afzonderlijke zaken tegen Frankrijk (L. c. France, H.B. c. France, en M.L. c. France). De zaken betreffen klachten van de verzoeksters over het falen van Frankrijk om hen effectief te beschermen tegen seksueel misbruik tijdens hun minderjarigheid, waarbij de nadruk ligt op de ontoereikende strafrechtelijke reactie en de beoordeling van hun toestemming door de nationale autoriteiten. Het Hof beoordeelt of Frankrijk zijn positieve verplichtingen onder de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is nagekomen, en in één geval (L. c. France) of er sprake was van discriminatie in strijd met artikel 14. Het arrest behandelt de materiële en procedurele aspecten van deze verplichtingen en de relevantie van het concept van toestemming in het Franse recht in zaken van seksueel misbruik op minderjarigen.
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van de belangrijkste thema's, ideeën en feiten uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak L. en anderen tegen Frankrijk (requêtes nos 46949/21, 24989/22 en 39759/22). Het arrest behandelt de klachten van drie minderjarige meisjes die stellen dat Frankrijk zijn positieve verplichtingen onder artikel 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft geschonden door niet effectief op te treden tegen seksueel misbruik waaraan zij ten tijde van de feiten minderjarig waren.
Hoofdthema's:
• Effectieve strafrechtelijke bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik: Het centrale thema is de vraag of Frankrijk een effectief strafrechtelijk systeem heeft geïmplementeerd en toegepast om minderjarigen te beschermen tegen seksueel misbruik, met name verkrachting.
• De rol van "consent" (toestemming) in het Franse strafrecht inzake seksueel misbruik: Een cruciaal punt is de afwezigheid van een expliciete definitie van "consent" in het Franse strafrecht met betrekking tot seksuele misdrijven, en hoe dit de beoordeling van zaken met minderjarige slachtoffers beïnvloedt.
• De impact van de bijzondere kwetsbaarheid van minderjarigen: Het Hof benadrukt dat de nationale autoriteiten onvoldoende rekening hebben gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van de minderjarige klaagsters, zowel vanwege hun leeftijd als andere omstandigheden (gezondheid, alcoholgebruik).
• Procedurele aspecten en de effectiviteit van het onderzoek: De traagheid van de procedures en de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd, met name de omgang met de verklaringen van de klaagsters en de interpretatie van forensisch en psychologisch bewijs, worden kritisch beoordeeld.
• Genderstereotypen en victimisatie: In de zaak van klaagster L. constateert het Hof dat de motivering van de Franse rechterlijke instanties was doordrenkt van seksistische stereotypen en dat zij het slachtoffer "secundair" hebben gevictimiseerd.
• Verhouding tot internationale normen en de Istanbul Conventie: Het Hof plaatst de Franse wetgeving en praktijk in de context van internationale mensenrechteninstrumenten, met name de Istanbul Conventie, die een op consent gebaseerde definitie van seksueel geweld voorstaat.
Belangrijkste ideeën en feiten per zaak:
Zaak L. (requête no 46949/21):
• Feiten: L., geboren in 1995, klaagt over seksueel misbruik gepleegd in november 2009, toen zij minder dan 15 jaar oud was, door drie brandweermannen. Zij beschrijft gedwongen orale seks, vaginale seks en verbale intimidatie ("tu es chez moi, tu fais ce que je te dis").
• Onderzoek en vervolging: Het onderzoek leidde tot een aanklacht voor "atteintes sexuelles commises sans violence, menace, contrainte ni surprise sur mineure de quinze ans" (seksuele handelingen zonder geweld, bedreiging, dwang of verrassing op een minderjarige jonger dan vijftien jaar), in plaats van verkrachting. De rechter verwierp het argument dat er sprake was van morele dwang vanwege het significante leeftijdsverschil.
• Psychologisch onderzoek: Een psychiater beschreef L. als "franchement pathologique", "histrionique" en "borderline", en stelde dat hoewel zij mogelijk toestemming had gegeven, deze "au plan psychologique" niet als "éclairé" (weloverwogen) kon worden beschouwd gezien haar kwetsbaarheid.
• Beslissing van de Kamer van Inbeschuldigingstelling: Deze bevestigde de beslissing om de feiten te kwalificeren als seksuele handelingen en niet als verkrachting, waarbij werd gesteld dat haar passiviteit tijdens de fellatio niet strookte met een weigering en dat zij wel in staat was geweest fysiek verzet te bieden tegen pogingen tot aanranding door een andere betrokkene. De Kamer twijfelde aan haar geloofwaardigheid vanwege "imaginaire agressions" en "multiples variations dans ses déclarations".
• Cassatie: Het Hof van Cassatie verwierp het beroep, maar erkende wel de vraag naar de plaats van toestemming bij de beoordeling van verkrachting en seksuele aanranding bij minderjarigen.
• Oordeel EHRM: Het EHRM oordeelt dat Frankrijk zijn positieve verplichtingen onder artikel 3 en 8 EVRM (materieel en procedureel) heeft geschonden. Het Hof bekritiseert het feit dat de nationale rechters de omringende omstandigheden en de bijzondere kwetsbaarheid van L. (haar minderjarigheid, gezondheidsproblemen, mogelijke invloed van medicatie, haar relatie met de brandweermannen die haar vertrouwden) onvoldoende hebben geanalyseerd. Het Hof wijst ook op de genderstereotypen in de uitspraak van de Kamer van Inbeschuldigingstelling ("succès habituel auprès de la gent féminine [des sapeurs-pompiers] et [au] comportement parfois débridé de celle-ci à leur endroit"). Het gebrek aan spoed in de procedure wordt ook aangemerkt als een schending. Daarnaast is er een schending van artikel 14 (discriminatie) in combinatie met artikel 3 en 8, vanwege de seksistische motivering van de Kamer van Inbeschuldigingstelling.
Zaak H.B. (requête no 24989/22):
• Feiten: H.B., geboren in 2005, was 14 jaar oud toen zij in mei 2020 na het drinken van alcohol seksuele handelingen verrichtte met drie mannen. Zij verklaarde dat zij niet zou hebben ingestemd als zij niet zoveel had gedronken. Medisch onderzoek toonde recent letsel aan.
• Beslissing van de Correctionele Rechtbank: Deze achtte zich onbevoegd en kwalificeerde de feiten als verkrachting, stellende dat H.B. in een zodanige staat van dronkenschap verkeerde dat zij niet in staat was tot een weloverwogen toestemming ("consentement non éclairé car surpris"). De rechtbank verwees naar Zweedse wetgeving inzake "nalatige verkrachting" en stelde dat het Franse "viol par surprise" (verkrachting door verrassing) hierop neerkwam.
• Beslissing van het Hof van Beroep: Dit vernietigde de beslissing van de Correctionele Rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van verkrachting, aangezien H.B. vrijwillig was meegegaan met de mannen en vrijwillig alcohol had geconsumeerd. Het Hof zag haar verwijzing naar haar dronkenschap als een poging tot "justification a posteriori". Het Hof stelde dat de mannen "légitimement considérer que [H.B.] était consentante" konden beschouwen.
• Cassatie: Het beroep in cassatie werd verworpen. De advocaat-generaal bij de Cassatieraad had echter geadviseerd de beslissing van het Hof van Beroep te vernietigen, met name vanwege de onvoldoende motivering over hoe de alcoholintoxicatie de capaciteit tot toestemming van H.B. niet zou hebben aangetast.
• Oordeel EHRM: Het EHRM oordeelt dat Frankrijk zijn positieve verplichtingen onder artikel 3 en 8 EVRM heeft geschonden. Het Hof benadrukt dat het Hof van Beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact van haar minderjarigheid en haar staat van dronkenschap op haar vermogen om vrij en weloverwogen toestemming te geven. Het Hof wijst erop dat zowel de Correctionele Rechtbank als de advocaat-generaal bij de Cassatieraad een andere beoordeling hadden gemaakt.
Zaak M.L. (requête no 39759/22):
• Feiten: M.L., geboren in 1996, was 17 jaar oud toen zij in juni 2013 na drugs- en alcoholgebruik seksuele handelingen verrichtte met een oudere jongen, A.H. Zij verklaarde verbaal "nee" te hebben gezegd tegen vaginale penetratie vanwege haar maagdelijkheid, maar zich "incapable" te hebben gevoeld fysiek te verzetten tegen anale en orale seks.
• Onderzoek en seponering: Het onderzoek leidde tot een seponering wegens onvoldoende bewijs voor verkrachting. De onderzoeksrechter stelde dat hoewel het trauma van M.L. onbetwistbaar was, er geen bewijs was van geweld, dwang, bedreiging of verrassing in de zin van artikel 222-23 van het Wetboek van Strafrecht, noch van de intentie van A.H. om haar toestemming te forceren. De rechter achtte het niet bewezen dat M.L. "necessarily been surprised by the will of this boy to have sexual relations once isolated in the room".
• Cassatie: Het beroep in cassatie werd verworpen.
• Oordeel EHRM: Het EHRM oordeelt dat Frankrijk zijn positieve verplichtingen onder artikel 3 en 8 EVRM heeft geschonden. Het Hof is van mening dat de nationale autoriteiten onvoldoende rekening hebben gehouden met de kwetsbare positie van M.L. als minderjarige en de omstandigheden van haar alcohol- en drugsgebruik bij de beoordeling van haar toestemming. Het Hof bekritiseert dat de nationale rechters de verklaringen van M.L. over haar verbale weigeringen en haar gevoel van onvermogen om zich fysiek te verzetten onvoldoende hebben meegewogen.
Algemene conclusies van het EHRM:
• Het EHRM stelt vast dat het Franse strafrechtelijke kader, hoewel het verkrachting en seksuele aanranding strafbaar stelt, geen expliciete definitie van "consent" bevat.
• Het Hof is bezorgd dat de focus in de Franse wetgeving op geweld, dwang, bedreiging of verrassing als constitutieve elementen van verkrachting, in plaats van op het ontbreken van vrije en weloverwogen toestemming, kan leiden tot straffeloosheid in gevallen waarin het slachtoffer zich niet fysiek heeft verzet, met name bij minderjarigen die door psychologische factoren of angst verlamd kunnen zijn.
• Het EHRM benadrukt dat de nationale autoriteiten een contextuele beoordeling moeten maken van alle relevante omstandigheden, waaronder de leeftijd en kwetsbaarheid van het slachtoffer, de aard van de relatie tussen het slachtoffer en de dader, en de impact van factoren zoals alcohol- en drugsgebruik op het vermogen tot toestemming.
• Het Hof wijst op de noodzaak van een effectief en voortvarend onderzoek dat vrij is van genderstereotypen en dat de rechten van het slachtoffer respecteert.
• Het EHRM concludeert dat Frankrijk in alle drie de zaken zijn positieve verplichtingen onder artikel 3 en 8 EVRM heeft geschonden door niet effectief een strafrechtelijk systeem toe te passen dat in staat is om niet-consensuele seksuele handelingen te bestraffen, met name ten aanzien van minderjarigen.
Relevantie van internationale normen:
Het EHRM verwijst expliciet naar de Istanbul Conventie, die vereist dat de definitie van seksueel geweld gebaseerd is op het ontbreken van vrije toestemming. Het Hof merkt op dat veel Europese landen hun wetgeving hebben hervormd om deze normen te implementeren en dat de Franse aanpak, die nog steeds sterk leunt op het bewijs van geweld, dwang of bedreiging, achterblijft.
Schadevergoeding:
Het EHRM kent de klaagsters immateriële schadevergoedingen toe (25.000 EUR voor L., 15.000 EUR voor H.B. en 15.000 EUR voor M.L.) en vergoedingen voor gemaakte kosten en uitgaven.
Implicaties:
Dit arrest is een belangrijke kritiek op de Franse wetgeving en praktijk op het gebied van seksueel geweld tegen minderjarigen. Het benadrukt de noodzaak voor Frankrijk om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met internationale normen, met name door het concept van vrije en weloverwogen toestemming centraal te stellen bij de definitie van seksuele misdrijven en door een meer contextuele en op de rechten van het slachtoffer gerichte aanpak te volgen bij het onderzoek en de vervolging van deze zaken. Het arrest kan aanleiding geven tot wetgevende hervormingen en een verandering in de jurisprudentie in Frankrijk.