woensdag 23 juli 2025

Adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof Den Haag over de verplichtingen van Staten met betrekking tot klimaatverandering

Bron volledige opinie

Er zijn afwijkende opinies

Dit document bevat een Adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 over de Verplichtingen van Staten met betrekking tot klimaatverandering. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft het Hof verzocht om deze adviesopinie te verstrekken.

De adviesopinie beantwoordt twee hoofdvragen:

  • Vraag (a): Wat zijn de verplichtingen van Staten onder internationaal recht om het klimaatsysteem en andere delen van het milieu te beschermen tegen antropogene broeikasgasemissies voor Staten en voor huidige en toekomstige generaties?
  • Vraag (b): Wat zijn de juridische gevolgen onder deze verplichtingen voor Staten wanneer zij, door hun handelen en nalaten, aanzienlijke schade hebben veroorzaakt aan het klimaatsysteem en andere delen van het milieu, met betrekking tot bepaalde categorieën Staten, volken en individuen?

Hieronder volgt een uitgebreide en begrijpelijke bespreking van de adviesopinie.

I. Algemene Context en Wetenschappelijke Achtergrond

Het Hof merkt op dat klimaatverandering een ongekende uitdaging van civilisationele proporties is en dat het welzijn van huidige en toekomstige generaties afhangt van een onmiddellijke en urgente reactie. De wetenschappelijke consensus, zoals uitgedrukt in de rapporten van het Intergouvernementeel Panel over Klimaatverandering (IPCC), stelt dat antropogene (door de mens veroorzaakte) broeikasgasemissies onmiskenbaar de dominante oorzaak zijn van de wereldwijde opwarming die sinds het midden van de 20e eeuw is waargenomen.

Belangrijke wetenschappelijke bevindingen van het IPCC:

  • Oorzaak van klimaatverandering: De toename van broeikasgasconcentraties in de atmosfeer is voornamelijk te wijten aan menselijke activiteiten, zoals de verbranding van fossiele brandstoffen en de vernietiging van koolstofputten (bijv. bossen). Ongeveer 42% van de cumulatieve broeikasgasemissies sinds het begin van de industrialisatie vond plaats tussen 1990 en 2019.
  • Gevolgen van klimaatverandering: Deze zijn ernstig en verreikend, waaronder:
    • Stijgende temperaturen, smeltende ijskappen en gletsjers, wat leidt tot zeespiegelstijging.
    • Toenemende frequentie en intensiteit van extreme weersomstandigheden (orkanen, droogtes, hittegolven).
    • Verstoring van natuurlijke habitats, leidend tot verlies van biodiversiteit.
    • Risico's voor de menselijke gezondheid (hittegerelateerde ziekten, verspreiding van klimaatgerelateerde ziekten).
    • Voedselonzekerheid en watertekorten.
    • Disproportionele gevolgen voor kwetsbare gemeenschappen, zoals de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten.
  • Temperatuurdoel: Het IPCC heeft vastgesteld dat de wereldwijde oppervlaktetemperatuur in 2011-2020 1,1°C boven het pre-industriële niveau lag. Risico's escaleren bij elke toename van de opwarming.
  • Mitigatie en Adaptatie:
    • Mitigatie is menselijk ingrijpen om emissies te verminderen of broeikasgasputten te vergroten (bijv. overgang van fossiele brandstoffen, herbebossing). Diepe, snelle en aanhoudende reducties zijn nodig.
    • Adaptatie is het proces van aanpassing aan het feitelijke of verwachte klimaat en de effecten ervan (bijv. ecosysteemherstel, waarschuwingssystemen). Huidige adaptatiemaatregelen zijn onvoldoende en financiële stromen voor adaptatie zijn tekortschietend, vooral in ontwikkelingslanden.

II. Reikwijdte en Betekenis van de Gestelde Vragen

Het Hof heeft de vragen geïnterpreteerd om de reikwijdte van zijn onderzoek vast te stellen:

  • Materiële reikwijdte: Omvat alle handelingen of nalatigheden van Staten die leiden tot nadelige gevolgen voor het klimaatsysteem door antropogene broeikasgasemissies, inclusief productie- en consumptieactiviteiten van fossiele brandstoffen, vergunningverlening en subsidiëring. Dit is een brede reikwijdte, gezien de karakterisering van klimaatverandering als een "gemeenschappelijk zorg van de mensheid" en een "ongekende uitdaging van civilisationele proporties".
  • Territoriale reikwijdte: Het Hof formuleert zijn antwoord globaal, niet beperkt tot specifieke gebieden, aangezien broeikasgasemissies niet territoriaal beperkt zijn en het klimaatsysteem als geheel moeten worden beschermd.
  • Temporele reikwijdte: De opinie identificeert bestaande verplichtingen en het toepasselijke juridische kader voor juridische gevolgen, maar doet geen uitspraak over de verantwoordelijkheid van individuele Staten in concrete gevallen, wat een in concreto beoordeling vereist.

Betekenis en reikwijdte van Vraag (a): Het Hof moet de bestaande verplichtingen van Staten onder het gehele corpus van internationaal recht identificeren.

Betekenis en reikwijdte van Vraag (b): De "juridische gevolgen" vloeien voort uit een schending van de verplichtingen die onder vraag (a) zijn geïdentificeerd. Het Hof behandelt deze gevolgen in algemene zin en bepaalt niet de specifieke juridische verantwoordelijkheid van een bepaalde Staat of groep van Staten. Het Hof erkent dat bepaalde Staten, zoals kleine eilandstaten, disproportioneel worden getroffen, maar de regels inzake staatsaansprakelijkheid verschillen in beginsel niet per categorie van benadeelde Staat. De kwestie van zeespiegelstijging die de maritieme zones of het staatskarakter bedreigt, valt onder de primaire regels van internationaal recht en wordt onder vraag (a) behandeld.

III. Vraag (a): Verplichtingen van Staten inzake Klimaatverandering

Het Hof heeft een lijst opgesteld van het meest direct relevante toepasselijke recht:

A. Toepasselijk recht en leidende beginselen:

  1. Handvest van de Verenigde Naties: Vormt de basis voor internationale samenwerking bij het oplossen van wereldwijde problemen zoals klimaatverandering.
  2. Klimaatverdragverdragen: Dit zijn de belangrijkste instrumenten:
    • UNFCCC (Kaderverdrag): Het basiskader met het uiteindelijke doel om broeikasgasconcentraties te stabiliseren om gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem te voorkomen.
    • Kyoto-protocol: Concretiseerde verplichtingen voor ontwikkelde landen met kwantificeerbare emissiereductiedoelstellingen. Het blijft van kracht, ook al is er na 2020 geen nieuwe verbintenisperiode afgesproken.
    • Overeenkomst van Parijs: Streeft ernaar de wereldwijde reactie op klimaatverandering te versterken, met als primair temperatuurdoel om de temperatuurverhoging te beperken tot 1,5°C boven pre-industriële niveaus.
    • Deze drie verdragen vullen elkaar aan en zijn niet onverenigbaar; ze zijn wederzijds ondersteunend.
  3. UNCLOS (Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee): Relevant omdat antropogene broeikasgasemissies de mariene omgeving aantasten.
  4. Andere milieuverdragen:
    • Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en het Montrealprotocol: Belangrijk voor de bescherming van de atmosfeer, een onderdeel van het klimaatsysteem.
    • Verdrag inzake Biologische Diversiteit: Ecosysteembescherming kan tegelijkertijd bijdragen aan mitigatie en adaptatie.
    • Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming: Verbindt woestijnvorming, landdegradatie en droogte met klimaatverandering.
  5. Internationaal gewoonterecht:
    • Plicht om significante schade aan het milieu te voorkomen: Dit is een zorgvuldigheidsplicht (due diligence) die van toepassing is op het klimaatsysteem en andere delen van het milieu. De vereiste norm van zorgvuldigheid is streng vanwege de ernst van de dreiging.
    • Plicht tot samenwerking voor de bescherming van het milieu: Kern van het VN-Handvest en internationaal milieurecht. Het is een juridische verplichting, geen keuze.
  6. Internationaal mensenrechtenrecht: De bescherming van het milieu is een voorwaarde voor het genot van mensenrechten.
  7. Andere beginselen (leidend voor interpretatie en toepassing, geen zelfstandige verplichtingen):
    • Duurzame ontwikkeling: Verzoening van economische ontwikkeling met milieubescherming.
    • Gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectieve capaciteiten (CBDR-RC): Erkent verschillen in historische en huidige bijdragen aan emissies, en de verschillende capaciteiten van Staten. Dit beginsel is een manifestatie van billijkheid.
    • Billijkheid (Equity): Een algemeen rechtsbeginsel dat een billijke oplossing binnen het toepasselijke recht beoogt.
    • Intergenerationele billijkheid: Huidige generaties hebben de plicht om waardige levensomstandigheden te behouden en over te dragen aan toekomstige generaties.
    • Voorzorgsbeginsel (Precautionary approach or principle): Bij dreiging van ernstige of onomkeerbare schade mag gebrek aan volledige wetenschappelijke zekerheid geen reden zijn om kosteneffectieve maatregelen uit te stellen.
    • Het "vervuiler betaalt"-beginsel wordt niet beschouwd als onderdeel van het toepasselijke recht voor deze adviesopinie, tenzij het in een verdrag is gespecificeerd.

B. Verhouding tussen lex specialis en algemeen internationaal recht: Het Hof concludeert dat de klimaatverdragverdragen geen lex specialis vormen die andere regels van internationaal recht algemeen uitsluiten. Integendeel, de verdragen en andere regels vullen elkaar aan en moeten harmonieus worden geïnterpreteerd.

C. Verplichtingen van Staten onder het klimaatverdragkader (UNFCCC, Kyoto, Parijs):

  • UNFCCC (Kaderverdrag):
    • Mitigatieverplichtingen: Alle partijen moeten nationale inventarissen van broeikasgasemissies opstellen, nationale programma's formuleren en informatie communiceren. Annex I-partijen (ontwikkelde landen) hebben aanvullende verplichtingen om het voortouw te nemen bij het beperken van emissies en het verbeteren van koolstofputten.
    • Adaptatieverplichtingen: Alle partijen moeten nationale en regionale programma's opstellen voor adaptatie. Annex II-partijen (subset van Annex I-landen) moeten ontwikkelingslanden bijstaan met financiële hulp en technologieoverdracht.
    • Samenwerkings- en bijstandsverplichtingen: Verplichte samenwerking op diverse gebieden, zoals technologieontwikkeling, onderzoek en openbaar bewustzijn. Ontwikkelde landen hebben verplichtingen om financiële middelen, technologieoverdracht en capaciteitsopbouw te bieden. Deze samenwerkingsplicht is een zorgvuldigheidsplicht (due diligence).
  • Kyoto-protocol:
    • Concretiseerde mitigatieverplichtingen voor Annex B-partijen met bindende kwantificeerbare emissiereductiedoelstellingen voor periodes tot 2020. Het protocol blijft van kracht als juridisch relevant document.
  • Overeenkomst van Parijs:
    • Primair temperatuurdoel: Beperking van de wereldwijde temperatuurverhoging tot 1,5°C boven pre-industriële niveaus. Dit is een verdere concretisering van de UNFCCC-doelstelling.
    • Algemene beginselen: De implementatie moet billijkheid en het CBDR-RC-beginsel weerspiegelen, rekening houdend met verschillende nationale omstandigheden.
    • Mitigatieverplichtingen (Art. 4):
      • Nationally Determined Contributions (NDCs): Elke partij moet opeenvolgende NDCs opstellen, communiceren en onderhouden. Dit is een resultaatverplichting.
      • Inhoud van NDCs: De discretie van partijen is beperkt. NDCs moeten progressie vertonen en de hoogst mogelijke ambitie van een partij weerspiegelen, in lijn met de 1,5°C doelstelling en de beste beschikbare wetenschap. Het voldoen aan deze verplichtingen vereist een strenge zorgvuldigheidsnorm.
      • Implementatie van NDCs en binnenlandse mitigatiemaatregelen: Partijen moeten binnenlandse mitigatiemaatregelen nemen met het oog op het behalen van de doelstellingen in hun NDCs. Dit is een zorgvuldigheidsplicht (obligation of conduct), waarvoor de naleving wordt beoordeeld op basis van due diligence en de inzet van beste inspanningen. Ook hier is de norm streng.
    • Adaptatieverplichtingen (Art. 7): Partijen moeten, waar passend, betrokken zijn bij adaptatieplanning en -uitvoering. De naleving wordt beoordeeld aan de hand van een zorgvuldigheidsnorm. Adaptatie vult mitigatie aan.
    • Samenwerkingsverplichtingen (Art. 9, 10, 11): De gewoonterechtelijke plicht tot samenwerking wordt versterkt door verdragsbepalingen. Belangrijke vormen van samenwerking zijn financiële bijstand, technologieontwikkeling en -overdracht, en capaciteitsopbouw. Ontwikkelde landen hebben een bindende verplichting om financiële middelen te verstrekken. Het niveau van steun moet het bereiken van de doelstellingen van Artikel 2 van de Overeenkomst van Parijs mogelijk maken.

D. Verplichtingen van Staten onder gewoonterecht inzake klimaatverandering:

  1. Plicht om significante schade aan het milieu te voorkomen:
    • Deze plicht is van toepassing op het klimaatsysteem. Het betreft een risico op significante schade, bepaald door de waarschijnlijkheid en ernst van de schade.
    • De plicht geldt ook bij cumulatieve effecten van handelingen van verschillende Staten en private actoren. De diffuse aard van broeikasgasemissies sluit de toepassing van deze plicht niet uit.
    • De vereiste norm van zorgvuldigheid (due diligence) is streng. Dit omvat:
      • Passende maatregelen: Regulerende mitigatiemechanismen, aanpassing, effectieve handhaving.
      • Wetenschappelijke en technologische informatie: Staten moeten actief wetenschappelijke informatie verzamelen en analyseren. De IPCC-rapporten zijn hierbij de beste beschikbare wetenschap.
      • Relevante internationale regels en normen: Beslissingen van COPs kunnen hierbij relevant zijn.
      • Verschillende capaciteiten: De zorgvuldigheidsnorm varieert afhankelijk van de capaciteiten van een Staat (CBDR-RC beginsel).
      • Voorzorgsbeginsel: Leidt Staten bij het bepalen van de vereiste gedragsnorm bij wetenschappelijke onzekerheid.
      • Risicobeoordeling en milieueffectrapportage (MER): Staten moeten MERs uitvoeren voor activiteiten met significante nadelige gevolgen.
      • Kennisgeving en raadpleging: Plicht tot kennisgeving en raadpleging bij risico op significante schade.
  2. Plicht tot samenwerking:
    • Deze plicht is van gewoonterechtelijke aard en van fundamenteel belang, vooral voor het klimaatsysteem als een gedeelde hulpbron.
    • Het vereist voortdurende en aanhoudende vormen van samenwerking en goede trouw inspanningen voor collectieve actie.
    • De plicht tot samenwerking is van toepassing op alle Staten, maar het niveau kan variëren afhankelijk van het CBDR-RC beginsel.
  3. Verhouding tussen verplichtingen uit verdragen en gewoonterecht:
    • Verdragsregels en gewoonterechtelijke regels hebben een afzonderlijk bestaan maar moeten zoveel mogelijk compatibel worden geïnterpreteerd.
    • Verdragen kunnen informeren over de inhoud van gewoonterecht, en omgekeerd.
    • Naleving van klimaatverdragverdragen in goede trouw suggereert dat een Staat in wezen voldoet aan de algemene gewoonterechtelijke plichten. Een Staat die geen partij is bij de verdragen, draagt de bewijslast om aan te tonen dat haar beleid in overeenstemming is met haar gewoonterechtelijke verplichtingen.

E. Verplichtingen van Staten onder het Recht van de Zee en gerelateerde kwesties:

  1. Verplichtingen onder UNCLOS:
    • Antropogene broeikasgasemissies kunnen worden gekarakteriseerd als verontreiniging van het mariene milieu in de zin van UNCLOS.
    • Art. 192: Staten hebben de plicht om het mariene milieu te beschermen en te behouden. Dit vereist een strenge zorgvuldigheidsnorm.
    • Art. 193: Het soevereine recht om natuurlijke hulpbronnen te exploiteren is onderworpen aan de plicht om het mariene milieu te beschermen en te behouden.
    • Art. 194, lid 1: Staten moeten alle noodzakelijke maatregelen nemen om verontreiniging van de mariene omgeving te voorkomen, te verminderen en te beheersen.
    • Art. 194, lid 2: Verplicht Staten ervoor te zorgen dat activiteiten onder hun jurisdictie of controle geen schade veroorzaken aan andere Staten of hun omgeving.
    • Art. 197: Staten moeten samenwerken op mondiaal en regionaal niveau bij het formuleren en uitwerken van internationale regels en standaarden voor de bescherming van het mariene milieu. Dit is een voortdurende zorgvuldigheidsplicht.
    • Art. 206: Verplicht Staten tot het uitvoeren van milieueffectrapportages (MERs) bij geplande activiteiten die aanzienlijke verontreiniging of schadelijke veranderingen in het mariene milieu kunnen veroorzaken.
  2. Verplichtingen van Staten met betrekking tot zeespiegelstijging en gerelateerde kwesties:
    • Zeespiegelstijging is onvermijdelijk en vormt een significante bedreiging.
    • UNCLOS vereist geen updates van zeekaarten of geografische coördinaten van maritieme zones als gevolg van zeespiegelstijging, zodra deze conform het verdrag zijn vastgesteld.
    • Het Hof stelt dat het verdwijnen van een van de constitutieve elementen van een Staat niet noodzakelijk het verlies van staatschap met zich meebrengt.
    • De plicht tot samenwerking is van bijzonder belang bij zeespiegelstijging, wat een juridische verplichting is en solidariteit vereist. Staten moeten samenwerken om billijke oplossingen te vinden, rekening houdend met de rechten van de getroffen Staten en hun bevolking.

F. Verplichtingen van Staten onder internationaal mensenrechtenrecht:

  1. Nadelige effecten van klimaatverandering op het genot van mensenrechten:
    • De bescherming van het milieu is een voorwaarde voor het genot van mensenrechten.
    • Klimaatverandering kan het genot van de volgende rechten aanzienlijk belemmeren:
      • Recht op leven (Art. 3 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, Art. 6 ICCPR).
      • Recht op gezondheid (Art. 12 ICESCR, Art. 24 Verdrag inzake de Rechten van het Kind).
      • Recht op een adequate levensstandaard (toegang tot voedsel, water, huisvesting) (Art. 11 ICESCR).
      • Recht op privacy, gezin en huis (Art. 17 ICCPR).
      • Rechten van vrouwen, kinderen en inheemse volkeren zijn ook bijzonder kwetsbaar.
  2. Recht op een schoon, gezond en duurzaam milieu:
    • Dit recht is in veel regionale instrumenten en nationale wetgevingen erkend.
    • De Algemene Vergadering heeft in resolutie 76/300 (2022) het recht op een schoon, gezond en duurzaam milieu erkend als een mensenrecht.
    • Het Hof concludeert dat dit recht essentieel is voor het genot van andere mensenrechten en voortkomt uit de onderlinge afhankelijkheid tussen mensenrechten en milieubescherming.
  3. Territoriale reikwijdte van mensenrechtenverdragen:
    • Mensenrechtenverdragen kunnen van toepassing zijn wanneer een Staat jurisdictie uitoefent buiten zijn grondgebied. Het Hof heeft deze interpretatie eerder bevestigd voor het ICCPR.

IV. Vraag (b): Juridische Gevolgen van Staatsoptreden en Nalatigheid

A. Toepasselijk recht: Een schending van een van de verplichtingen onder vraag (a) vormt een internationaal onrechtmatige daad die de verantwoordelijkheid van die Staat met zich meebrengt. De regels inzake Staatsaansprakelijkheid onder internationaal gewoonterecht zijn van toepassing. De mechanismen voor verlies en schade (Art. 8) en naleving (Art. 15) van de Overeenkomst van Parijs sluiten de toepassing van de algemene regels inzake staatsaansprakelijkheid niet uit (geen lex specialis), omdat ze geen bepalingen bevatten die afwijken van de algemene regels inzake aansprakelijkheid of geschillenbeslechting.

B. Vaststelling van Staatsaansprakelijkheid in de context van klimaatverandering:

  1. Vragen met betrekking tot toerekening (Attribution):
    • Toerekening in juridische zin verwijst naar het koppelen van een handeling of nalatigheid aan een Staat onder internationaal recht.
    • Het nalaten van een Staat om passende maatregelen te nemen om het klimaatsysteem te beschermen tegen broeikasgasemissies (bijv. door onvoldoende regulering van fossiele brandstoffen) kan een internationaal onrechtmatige daad vormen die aan die Staat kan worden toegerekend.
    • De handelingen van private actoren zijn niet direct aan de Staat toerekenbaar, maar het nalaten van de Staat om deze te reguleren (schending van zorgvuldigheidsplicht) is dat wel.
    • Hoewel klimaatverandering wordt veroorzaakt door cumulatieve emissies van meerdere Staten, zijn de regels inzake staatsaansprakelijkheid in beginsel in staat om situaties met meerdere verantwoordelijke of benadeelde Staten aan te pakken. Elke benadeelde Staat kan de verantwoordelijkheid van elke Staat inroepen die een onrechtmatige daad heeft begaan.
  2. Vragen met betrekking tot causaliteit:
    • Causaliteit is geen vereiste voor het vaststellen van aansprakelijkheid op zich, maar is nodig voor herstel (reparation).
    • De bestaande juridische norm vereist het bestaan van een "voldoende direct en zeker causaal verband" tussen de onrechtmatige daad en de geleden schade.
    • Hoewel het causale verband in de context van klimaatverandering lastiger kan zijn vanwege de diffuse aard, betekent dit niet dat het onmogelijk is. Wetenschappelijke gegevens kunnen helpen bij het vaststellen van een link tussen antropogene klimaatverandering en specifieke gebeurtenissen.
  3. Erga omnes karakter van de onderliggende verplichtingen:
    • De verplichtingen met betrekking tot de bescherming van het klimaatsysteem en andere delen van het milieu tegen antropogene broeikasgasemissies, met name de plicht om significante grensoverschrijdende schade onder gewoonterecht te voorkomen, zijn erga omnes verplichtingen.
    • De verplichtingen van Staten onder de UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs zijn erga omnes partes verplichtingen, omdat ze het essentiële belang van alle Staten in het veiligstellen van het klimaatsysteem beschermen.
    • Dit betekent dat elke Staat (ook niet-benadeelde Staten) de verantwoordelijkheid van een andere Staat kan inroepen voor de schending van dergelijke verplichtingen. Er is echter een verschil in de beschikbare remedies: niet-benadeelde Staten kunnen geen schadevergoeding voor zichzelf eisen, maar kunnen wel vragen om stopzetting van de onrechtmatige daad en garanties van niet-herhaling, evenals herstel in het belang van de benadeelde Staat of de begunstigden van de geschonden verplichting.

C. Juridische gevolgen voortvloeiend uit onrechtmatige daden: Een schending van een verplichting brengt de internationale verantwoordelijkheid van een Staat met zich mee. De gevolgen hangen af van de specifieke schending en de aard van de schade.

  1. Plicht tot nakoming (Duty of performance): De schending heft de onderliggende verplichting tot nakoming niet op; Staten blijven verplicht hun plichten uit te voeren.
  2. Plicht tot stopzetting en garanties van niet-herhaling: De verantwoordelijke Staat is verplicht de onrechtmatige daad te beëindigen als deze voortduurt. Dit kan het intrekken van administratieve of wetgevende maatregelen en het verminderen van broeikasgasemissies inhouden.
  3. Plicht tot herstel (Reparation): Dit vereist het bestaan van schade en een causaal verband. Volledig herstel kan worden bereikt door:
    • Restitutie: Het herstellen van de situatie van vóór de onrechtmatige daad. In het geval van milieuschade kan dit de vorm aannemen van het reconstrueren van beschadigde infrastructuur en het herstellen van ecosystemen.
    • Compensatie (Schadevergoeding): Als restitutie onmogelijk is. Milieuschade is compensabel onder internationaal recht. De berekening kan moeilijk zijn door onzekerheid over de exacte omvang van de schade, maar compensatie in de vorm van een globaal bedrag kan uitzonderlijk worden toegekend.
    • Voldoening (Satisfaction): Afhankelijk van de aard van de schending. Dit kan bestaan uit uitingen van spijt, formele excuses, publieke erkenning of een formele verklaring van de onrechtmatigheid door een rechterlijk orgaan.

V. Afsluiting

Het Hof erkent dat deze adviesopinie meer is dan een juridisch probleem; het betreft een existentieel probleem van planetaire proporties dat alle levensvormen en de gezondheid van onze planeet bedreigt. Internationaal recht heeft hierin een belangrijke, maar uiteindelijk beperkte, rol. Een duurzame oplossing vereist de bijdrage van alle kennisgebieden en vooral menselijke wil en wijsheid om onze gewoonten en levenswijze te veranderen ten behoeve van huidige en toekomstige generaties. Met deze opinie hoopt het Hof bij te dragen aan het informeren en leiden van sociale en politieke actie om de voortdurende klimaatcrisis aan te pakken.

Het Hof concludeert unaniem dat het de jurisdictie heeft en zal voldoen aan het verzoek om een adviesopinie.