Inleiding:
Dit document biedt een gedetailleerde analyse van het vonnis
van de Arbeidsrechtbank Leuven in een geschil tussen [eiser] (werknemer) en
[verweerder] (werkgever, een taxionderneming). Het vonnis behandelt vorderingen
van de eisende partij met betrekking tot achterstallig loon, ARAB-vergoedingen,
onterechte looninhoudingen en ecocheques voor de periode van november 2021 tot
en met april 2022.
Hoofdthema's en Belangrijkste Ideeën/Feiten:
- Achterstallig
(Over)loon (30 november 2021 - 27 april 2022):
- De
eisende partij vorderde €6.822,62 bruto aan achterstallig loon,
onderverdeeld in verschillende periodes en inclusief vergoeding voor
feestdagen.
- Periode
30 november 2021 - 31 december 2021: De rechtbank oordeelde dat de
deeltijdse arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de voorwaarden om af te
wijken van de 1/3de grens van de wekelijkse arbeidsduur voor voltijdse
werknemers, aangezien er geen vast uurrooster was opgenomen in de
overeenkomst. De rechtbank baseerde zich op artikel 11bis van de
Arbeidsovereenkomstenwet en relevant KB en CAO's in de transportsector. De
vordering van €549,59 bruto werd gegrond verklaard.
- Quote:
"Bijgevolg stelt eisende partij terecht dat niet mocht worden
afgeweken van de 1/3de grens."
- Periode
1 januari 2022 - 31 januari 2022: De eisende partij vorderde
achterstallig loon en overloon, onderbouwd met een eigen agenda van
gepresteerde uren. De verwerende partij verwees naar kalenders van haar
sociaal secretariaat. De rechtbank stelde opnieuw vast dat de 1/3de regel
onterecht werd genegeerd. Hoewel de werknemer de bewijslast draagt voor
overuren, oordeelde de rechtbank dat de agenda van de eisende partij als
basis kon dienen, mede doordat de dienststaten die de verwerende partij
later voor een beperkte periode voorlegde, grotendeels overeenstemden met
de agenda. Het argument van de verwerende partij dat de FOD WASO het
dossier zonder gevolg liet, werd verworpen omdat niet aangetoond werd dat
dit dossier betrekking had op de situatie van de eisende partij. De
vordering van €2.472,33 bruto werd gegrond verklaard.
- Quote:
"Al deze elementen samen tonen naar het oordeel van de rechtbank dan
ook afdoende aan dat de door eisende partij bijgehouden agenda als basis
kan gebruikt worden voor de beoordeling van de gevorderde
(over)uren."
- Periode
1 februari 2022 - 27 april 2022: De eisende partij vorderde opnieuw
achterstallig loon en overloon, steunend op zijn agenda en dienststaten
vanaf 18 april 2022. De verwerende partij betwistte dit op basis van haar
sociaal secretariaat. De rechtbank herhaalde haar eerdere argumentatie omtrent
de bewijswaarde van de agenda, in het licht van de gebrekkige medewerking
van de verwerende partij in het voorleggen van volledige dienststaten,
ondanks de wettelijke verplichting hiertoe (Vlaams regeringsbesluit van 8
november 2019). De verwerping van "werkloosheid wegens overmacht
corona" als "toegestane afwezigheid" zonder correcte
kennisgeving werd ook benadrukt. De vordering van €7.384,16 bruto werd
gegrond verklaard.
- Quote:
"Verwerende partij laat het alleszins na om zulke kennisgeving in
casu voor te leggen zodat deze met toepassing van voormeld artikel 11, §5
gehouden is aan eisende partij diens normaal loon te betalen voor die
dagen."
- Feestdagen:
Gezien de onjuiste vermelding van gepresteerde uren en de onjuiste
loonuitbetaling, had de eisende partij recht op het saldo van €286,05
bruto voor de feestdagen.
- Besluit
Achterstallig Loon: De totale loonachterstal bedroeg €6.822,62 bruto,
rekening houdend met reeds ontvangen inkomsten.
- ARAB-vergoedingen
(december 2021 - april 2022):
- De
eisende partij vorderde €555,97 aan bijkomende ARAB-vergoedingen, conform
de CAO in de transportsector (4,57% van de ontvangsten excl. BTW, met een
minimum van €5,75 per gewerkte dag).
- Aangezien
de vordering tot achterstallig loon werd goedgekeurd, volgde hieruit
logischerwijs het recht op de bijkomende ARAB-vergoedingen.
- Inhoudingen
op het Loon (april 2022):
- De
eisende partij betwistte inhoudingen van in totaal €1.056,79, bestaande
uit een boete (€161,00), een inhouding voor tussenkomst chauffeur bij
ongeval (€495,79) en een voorschot (€400,00).
- Ongeval:
De verwerende partij beriep zich op een sectorale CAO die de tussenkomst
van de chauffeur beperkt tot 20% van de schade (maximaal €495,79 vanaf het
vierde ongeval), behalve bij zware schuld of bedrog. De rechtbank
oordeelde dat de verwerende partij niet bewezen had dat er sprake was van
bedrog of zware schuld in de zin van artikel 18 van de
Arbeidsovereenkomstenwet, waardoor de inhouding niet conform de
Loonbeschermingswet was.
- Quote:
"Op basis van het schadeattest kan evenwel niet vastgesteld worden of
er sprake zou zijn geweest van bedrog of zware schuld, zoals vermeld in de
CAO van 19 september 2001 en in artikel 18 van de
Ar-beidsovereenkomstenwet."
- Boete
(Vervanging Band): De verwerende partij legde geen enkel bewijsstuk
voor met betrekking tot de schade aan de band of de reden voor de boete.
De vermelding als "boete" op de loonbrief strookte niet met de
uitleg van een schadevergoeding.
- Voorschot:
De verwerende partij trok haar initiële bewering dat het voorschot betaald
was in haar laatste conclusie in. De bewijslast om aan te tonen dat het
loon betaald is, rust bij de werkgever.
- De
rechtbank oordeelde dat de verwerende partij de rechtmatigheid van de
inhoudingen niet voldoende had bewezen en veroordeelde haar tot
terugbetaling van €1.056,79 netto.
- Ecocheques:
- De
eisende partij vorderde de ecocheques ten bedrage van €17,79 die op de
loonbrief van april 2022 stonden vermeld, maar die hij naar eigen zeggen
nooit had ontvangen.
- De
verwerende partij beweerde de ecocheques wel te hebben overhandigd, maar
kon dit niet bewijzen (bv. via een ondertekend ontvangstbewijs). De
bewijslast hiervan rust bij de werkgever. De vordering tot
schadevergoeding gelijk aan de waarde van de ecocheques werd gegrond
verklaard.
- Quote:
"Zoals hoger vermeld, komt het op grond van artikel 8.4, tweede lid
van het nieuw BW aan verwerende partij toe om te bewijzen dat zij bevrijd
is van haar verbintenis tot het overhandigen van de ecoche-ques."
- Gerechtskosten:
- De
verwerende partij werd veroordeeld tot de gerechtskosten.
- De
rechtsplegingsvergoeding werd ambtshalve vastgesteld op €1.412,79,
rekening houdend met de geïndexeerde tarieven per 1 maart 2025 en de
waarde van de vorderingen.
- De
dagvaardingskosten werden vereffend op €225,73.
- Uitvoerbaarheid
bij Voorraad en Kantonnement:
- Het
vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, conform artikel 1397 van het
Gerechtelijk Wetboek.
- De
rechtbank willigde het verzoek van de eisende partij tot uitsluiting van
het recht op kantonnement niet in, aangezien er geen specifieke redenen
werden aangevoerd en artikel 1406 van het Gerechtelijk Wetboek vereist dat
de vertraging in de regeling de schuldeiser aan een ernstig nadeel
blootstelt, wat niet werd aangetoond.
Beslissing van de Arbeidsrechtbank:
De Arbeidsrechtbank verklaarde de vordering van de eisende
partij gedeeltelijk gegrond en veroordeelde de verwerende partij tot betaling
van:
- €6.822,62
bruto als achterstallig loon.
- €555,97
als ARAB-vergoedingen.
- €1.056,79
als onterecht ingehouden loon.
- €17,79
als schadevergoeding voor niet-overhandigde ecocheques.
Deze bedragen dienen te worden vermeerderd met
verwijlintresten en gerechtelijke interesten. De verwerende partij is gehouden
de wettelijk verplichte inhoudingen op de brutobedragen te verrichten. De
verwerende partij werd tevens veroordeeld tot de gerechtskosten, vereffend op
€1.412,79 rechtsplegingsvergoeding en €225,73 dagvaardingskosten.
Conclusie:
Het vonnis van de Arbeidsrechtbank Leuven geeft de eisende
partij grotendeels gelijk. De rechtbank benadrukt het belang van de correcte
toepassing van de arbeidswetgeving met betrekking tot deeltijdse arbeid, de
bewijslast bij vorderingen tot overloon en de verplichtingen van de werkgever
inzake loonadministratie en bewijsvoering bij inhoudingen en de overhandiging
van extralegale voordelen zoals ecocheques. De gebrekkige medewerking van de
verwerende partij in het voorleggen van de vereiste documenten speelde een
significante rol in de beoordeling van de vorderingen.