woensdag 28 mei 2025

Ontwerp programmawet

Bron

Samenvatting met AI

Briefing Document: Overzicht van Belangrijke Thema's en Ideeën uit 56K0909001.pdf

Dit document analyseert de belangrijkste thema's en ideeën die naar voren komen uit de verstrekte fragmenten van 56K0909001.pdf. De tekst behandelt diverse aspecten van Belgische wetgeving, voornamelijk op het gebied van fiscaliteit en sociale zekerheid, met een focus op recente en voorgestelde wijzigingen en de bijbehorende juridische en beleidsmatige overwegingen.


1. Fiscaliteit van Carried Interest

Een prominent thema is de fiscale behandeling van 'carried interest'. De tekst suggereert een nieuwe regeling die specifiek gericht is op het belasten van opbrengsten uit carried interest, hoewel er discussie is over de precieze definitie en toepassing.

  • Uitsluiting van Herkwalificatie: Artikel 10 stelt een belangrijke wijziging voor: "Een nieuw lid wordt ingevoegd in artikel 37 WIB 92, teneinde de herkwalificatie van carried interest als een beroepsinkomen uit te sluiten." Dit impliceert een verschuiving in hoe bepaalde carried interest-inkomsten fiscaal worden behandeld, weg van de kwalificatie als zuiver beroepsinkomen.
  • Meerwaarden op Carried Interest Vehikels: De tekst verduidelijkt dat meerwaarden die voortkomen uit de overdracht van rechten in een carried interest vehikel als belastbare meerwaarde worden beschouwd. Het positieve verschil tussen de verkoop- en aankoopprijs is belastbaar, waarbij geen kosten voor verwerving of vervreemding aftrekbaar zijn. "Artikel 22, § 1, tweede lid, WIB 92 is dus ten volle van toepassing en wordt niet gewijzigd."
  • "Normaal" Rendement: Er is een discussie over wat als "normaal" rendement kan worden beschouwd binnen het kader van carried interest. Het niet hoeven dragen van een beheersvergoeding door het carried interest vehikel aan zijn beheerder kan worden gezien als een dergelijk normaal rendement, vergelijkbaar met lagere beheersvergoedingen voor beleggers met grotere inleg. Echter, er is onduidelijkheid over de precieze afbakening hiervan, en de vertegenwoordiger van de overheid geeft een toelichting die suggereert dat het verschil in beheersvergoeding (bv. 0% voor carried interest begunstigde versus 0.5% of 0.8% voor normale investeerders) niet als carried interest zelf kwalificeert, maar onder het gewone regime valt.
  • Stimuleren van Investeringsfondsen: De rationale achter de voorgestelde carried interest regeling is expliciet om "het stimuleren van de activiteiten van investeringsfondsen in België". Dit wordt gerechtvaardigd door de mobiliteit van deze fondsen en de wens om aan te sluiten bij tarieven in omliggende landen.

2. Exit Tax en Vrijheid van Vestiging

De tekst behandelt de rechtvaardiging van een 'exit tax' in het licht van de Europese vrijheid van vestiging.

  • Rechtvaardigingsgronden: De maatregel wordt gerechtvaardigd door "dwingende redenen van algemeen belang". Dit omvat de versterking van de "interne samenhang van het nationale belastingsysteem" en het waarborgen van een "evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen België en andere lidstaten of derde landen, verbonden met een temporele component".
  • Belasting van Winsten en Latente Meerwaarden: België wil "haar heffingsbevoegdheid uitoefenen op de uitkering van de winsten en latente meerwaarden die op haar grondgebied zijn aangegroeid in het tijdvak waarin de desbetreffende vennootschap haar fiscale woonplaats in België had".
  • Dubbele Belasting Vermijden: Het doel is om dubbele belasting voor de aandeelhouder te vermijden wanneer vastgestelde meerwaarde op overgebrachte activa wordt opgenomen in een fictief dividend. "Dit artikel beoogt vervolgens door de toevoeging in het eerste lid van een bepaling onder 15° dubbele belasting te vermijden voor de aandeelhouder van de vennootschap die actiefbestanddelen naar het buitenland heeft verplaatst en die belast wordt".
  • Consistentie met EU-recht: De tekst verwijst naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie over de vrijheid van vestiging en de mogelijke rechtvaardigingen voor beperkingen. Het handhaven van de verdeling van heffingsbevoegdheden is een erkend legitiem doel. Echter, het belasten van latente meerwaarden bij een aandeelhouder-ingezetene enkel omdat de vennootschap verhuist, wordt kritisch bekeken door de Raad van State, omdat België in dit geval haar heffingsbevoegdheid over de aandeelhouder niet verliest.

3. Regularisatie van Inkomsten en Kapitalen

Een belangrijk deel van de tekst betreft de regeling voor de regularisatie van niet-aangegeven inkomsten, sommen, btw-handelingen en kapitalen.

  • Bescherming door Attest: Het regularisatieattest biedt bescherming en dient als bewijs in diverse procedures (rechtbanken, administratieve rechtsgebieden, tegenover overheidsdiensten) voor de in de regularisatieaangifte vermelde elementen. "Dit regularisatieattest zal dus kunnen worden gebruikt als bewijsmiddel voor de rechtbanken en hoven, voor administratieve rechtsgebieden, alsook tegen elke overheid...".
  • Uitsluiting van Onderzoek: De aangifte, verschuldigde heffing en het attest kunnen niet worden aangewend als indicie voor verdere fiscale onderzoeken, tenzij het gaat om specifieke zware misdrijven. "Noch de aangifte, noch de verschuldigde heffing, noch het attest kan als indicie of aanwijzing worden aangewend voor verdere fiscale onderzoeken in de gevallen waar het gaat om een federale belasting of een gewestelijke belasting...".
  • Uitsluiting van Strafvervolging: Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan bepaalde fiscale misdrijven (opgenomen in WIB 92, BTW-Wetboek, Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, Wetboek diverse rechten en taksen, en artikel 505 van het Strafwetboek m.b.t. vermogensvoordelen) blijven vrijgesteld van strafvervolging indien zij niet reeds het voorwerp uitmaakten van een onderzoek op het moment van de regularisatieaangifte, de aangifte correct hebben ingediend en de verschuldigde heffing volledig hebben betaald. Dit geldt ook voor medeplichtigen. "Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992... blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, indien zij niet vóór de datum van indiening van de in artikel 40, 2°, bedoelde regularisatieaangifte, het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien er een regularisatieaangifte werd gedaan onder de voorwaarden van dit hoofdstuk en de ingevolge die regularisatieaangifte verschuldigde heffing definitief en zonder enig voorbehoud werd betaald."
  • Misdrijven Uitgesloten van Regularisatie: De regularisatieregeling is niet van toepassing indien de geregulariseerde inkomsten, sommen, btw-handelingen of kapitalen voortkomen uit zware misdrijven (zoals witwassen en financiering van terrorisme), met specifieke uitzonderingen voor bepaalde fiscale misdrijven en misbruik van vennootschapsgoederen/vertrouwen indien geregulariseerd volgens de specifieke artikelen.

4. BTW en Vastgoedsector

De tekst raakt kort de BTW-regeling in de vastgoedsector aan, met een focus op afbraak en heropbouw.

  • Uitbreiding van Gunstmaatregel: Er is een streven naar een uitbreiding van de bestaande tarifaire gunstmaatregel (verlaagd BTW-tarief) naar leveringen van goederen, naast de bestaande toepassing op diensten (werk in onroerende staat). Dit is een "delicaat evenwicht" tussen het stimuleren van de sector en budgettaire orthodoxie.
  • Onderscheid Diensten vs. Leveringen: Er wordt erkend dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen diensten (bv. afbraak en heropbouw als werk in onroerende staat) en leveringen (bv. aankoop van een nieuw huis gebouwd door een derde), wat relevant is voor de toepassing van BTW-tarieven.
  • Individuele Evaluatie bij Afbraak/Heropbouw: Bij afbraak en heropbouw wordt de toepassing van het verlaagde tarief individueel geëvalueerd voor elke bouwheer of koper, ongeacht hun juridische band (bv. huwelijk, wettelijk of feitelijk samenwonen). Indien dit leidt tot een uitsplitsing van de maatstaf van heffing, gebeurt dit pro rata de eigendomsrechten. Een gezamenlijke schriftelijke verklaring van de bouwheren over hun eigendomsaandeel is vereist.
  • Overmacht: De tekst noemt gevallen van overmacht (echtscheiding, beëindiging samenwoning, medische redenen, professionele verhuis) waarbij het genoten tarifaire voordeel niet moet worden teruggestort.

5. Taks op Effectenrekeningen

Wijzigingen met betrekking tot de taks op effectenrekeningen worden voorgesteld, met een focus op anti-misbruikbepalingen.

  • Weerlegbaar Vermoeden van Misbruik: Naar aanleiding van aanbevelingen van het Rekenhof wordt een weerlegbaar vermoeden van misbruik ingevoerd. Dit richt zich op de omzetting van financiële instrumenten op een effectenrekening naar instrumenten die daar niet op zijn ingeschreven, en de overdracht van een deel van de effecten naar een andere rekening, wanneer dit hoofdzakelijk gebeurt om de taks te vermijden.
  • Drempel van 1.000.000 Euro: De anti-misbruikmaatregel is relevant wanneer de waarde van de belastbare instrumenten op een effectenrekening onmiddellijk voor een omzetting of overdracht de belastbare drempel bereikt (impliciet meer dan 1.000.000 Euro op basis van het voorbeeld).
  • Kennisgevingsplicht: Financiële tussenpersonen hebben een kennisgevingsplicht voor overdrachtsverrichtingen van een effectenrekening met meer dan 1.000.000 Euro aan belastbare instrumenten.
  • Uitzonderingen op Anti-Misbruik: Bepaalde situaties worden uitgesloten van de anti-misbruikbepaling, zoals het in één keer overbrengen van alle instrumenten naar een effectenrekening bij een andere bank, of een splitsing van een effectenrekening als gevolg van scheiding, overlijden of om te voldoen aan supranationale verplichtingen. Ook omzettingen of overdrachten ingegeven door technische, operationele of organisatorische motieven van de financiële tussenpersoon, waarbij de titularis geen keuze heeft, vallen er niet onder.
  • Rechtszekerheid: Er wordt opgemerkt dat de eis dat een ander motief dan belastingontwijking "hoofdzakelijk" moet zijn, vragen oproept over de rechtszekerheid en de feitelijke weerlegbaarheid van het vermoeden.

6. Werkloosheidsreglementering en Sociale Zekerheid

Verschillende artikelen behandelen aanpassingen in de werkloosheidsreglementering en andere sociale bepalingen.

  • Verlenging Termijn Arbeidskaart: De termijn waarin vreemde of staatloze werknemers hun recht op uitkeringen verliezen na het vervallen van hun arbeidskaart wordt verlengd van 60 naar 90 dagen, in lijn met het Single Permit-stelsel. "Artikel 138 wijzigt artikel 69, § 2, van het KB werkloosheid, dat bepaalt dat vreemde of staatloze werknemers hun recht op uitkeringen verliezen 60 dagen nadat hun arbeidskaart is vervallen. Die termijn wordt van 60 naar 90 dagen gebracht...".
  • Regionalisering Controle Beschikbaarheid: Aanpassingen worden gedaan om rekening te houden met de regionalisering van de controle op de actieve beschikbaarheid van volledig werklozen.
  • Vrijstelling voor Oudere Werklozen: De voorwaarde voor 50-plussers om vrijstelling te genieten voor verblijf in het buitenland voor vrijwillige beroepservaring wordt aangepast van het bewijzen van "voldoende gekwalificeerd beroepsverleden" naar het bewijzen van "9.204 arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen". Dit houdt rekening met de hervorming van de degressiviteit en de beperking van de uitkeringen in de tijd, waarbij het vereiste beroepsverleden op 30 jaar is gebracht.
  • Vereiste Beroepsverleden voor Uitkeringen: Het vereiste aantal jaren beroepsverleden voor de toelaatbaarheid tot het recht op uitkeringen wordt stapsgewijs verhoogd van 32 jaar in 2027 tot 35 jaar vanaf 2030. "Het vereiste aantal jaren beroepsverleden... wordt verhoogd tot: 1° 32 jaar, wanneer de toelaatbaarheid tot het recht op uitkeringen wordt vastgesteld in 2027; ... 4° 35 jaar, wanneer de toelaatbaarheid tot het recht op uitkeringen wordt vastgesteld vanaf 2030."
  • Pleegouderverlof: De wijziging met betrekking tot ouderschapsverlof werkt door naar verschillende regelingen in de openbare en private sector, maar de beslissing of pleegouderverlof van toepassing is op overheidspersoneel berust bij de bevoegde gewesten en gemeenschappen.
  • Harmonisatie Indexering Sociale Uitkeringen en Wedden: Er is een hoofdstuk gewijd aan de harmonisatie van de indexering. De Raad van State merkt op dat de voorgenomen hervorming een geheel van maatregelen bevat waarvan de impact op het recht op werkloosheidsuitkering kan variëren per individu, en geeft aan niet alle onderdelen afdoende te kunnen onderzoeken.
  • Beperkte Indexering Pensioenen: Er zijn maatregelen gepland voor de beperking van de indexering van pensioenen boven een bepaald "grensbedrag". Deze beperking is 2% van het maandelijks gewaarborgd minimumbedrag van het rustpensioen voor een alleenstaande gepensioneerde. Er is kritiek van de Raad van State op het ontbreken van een duidelijke rechtvaardiging voor het gekozen grensbedrag en de gevolgen hiervan, met name voor statutaire ambtenaren die geen aanvullend pensioen hebben in vergelijking met werknemers/zelfstandigen met een tweede pijler pensioen. Dit roept vragen op over het gelijkheidsbeginsel. "In casu ziet het ernaar uit dat statutaire ambtenaren die geen pensioen van de tweede pijler kunnen genieten – en die dus geen andere bron van inkomsten hebben dan hun wettelijk pensioen – en werknemers of zelfstandigen die zo’n aanvullend pensioen wel kunnen genieten, a priori in een vergelijkbare situatie verkeren ten aanzien van het doel van de ingevoerde beperking van de indexering."
  • Overgangsregeling Indexering Pensioenen: Na 31 december 2029 zullen pensioenen waarvan de indexering beperkt was, opnieuw onderworpen zijn aan de normale indexering (2% bij overschrijding van de spilindex), uitgaande van de brutobedragen op 31 december 2029. De onzekerheid over de inflatie en het definitieve koopkrachtverlies voor getroffenen wordt opgemerkt.
  • Werklozen van 50 Jaar en Ouder: Aanpassing van artikel 97 van het KB werkloosheid met betrekking tot de vrijstelling voor werklozen van 50 jaar en ouder die in het buitenland verblijven voor vrijwillige beroepservaring.

7. Dataverwerking en Privacy

Er wordt een wijziging voorgesteld met betrekking tot dataverwerking door de FOD Financiën.

  • Directe Toegang tot Gegevens: Ambtenaren van de FOD Financiën, specifiek aangewezen voor dit doel, krijgen, in afwijking van bestaande regels, rechtstreeks toegang tot en mogen gegevens uit het Centraal Aanspreekpunt gebruiken en samenvoegen in een datawarehouse voor datamining en datamatching processen, inclusief profilering. ""§ 3. In afwijking van artikel 322, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen... kunnen de ambtenaren... rechtstreeks... alle gegevens gehouden door het Centraal aanspreekpunt... gebruiken en samenvoegen in het in § 1 bedoelde datawarehouse om processen van datamining en datamatching, met inbegrip van profilering... uit te voeren."
  • Formeel Legaliteitsbeginsel: Er wordt gewezen op de noodzaak om het formeel legaliteitsbeginsel na te leven bij elke verwerking van persoonsgegevens en inmenging in het recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 22 van de Grondwet.

8. Juridische Principes en Grondwettelijkheid

De tekst bevat diverse verwijzingen naar fundamentele juridische principes en beoordelingen van de Raad van State over de grondwettelijkheid van voorgestelde maatregelen.

  • Fiscaal Gelijkheidsbeginsel: Dit beginsel komt herhaaldelijk ter sprake, met name in relatie tot de behandeling van carried interest, exit tax en de beperkte indexering van pensioenen. De Raad van State beoordeelt of identieke situaties verschillend worden behandeld zonder redelijke verantwoording.
  • Rechtszekerheidsbeginsel: De noodzaak van duidelijkheid en voorzienbaarheid van rechtsgevolgen wordt benadrukt, onder meer bij de taks op effectenrekeningen en overgangsregelingen.
  • Vrijheid van Vestiging en Vrij Verkeer van Kapitaal: Deze EU-principes worden getoetst aan de voorgestelde exit tax.
  • Werk in Onroerende Staat vs. Leveringen van Goederen (BTW): De juridische "summa divisio" in het BTW-Wetboek is relevant voor de toepassing van verlaagde tarieven.
  • Weerlegbare Vermoedens: De invoering van weerlegbare vermoedens (bv. bij de taks op effectenrekeningen) wordt beoordeeld op hun verenigbaarheid met het principe van tegenbewijs.
  • Beoordelingsbevoegdheid van de Wetgever: De wetgever heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid bij het bepalen van belastingtarieven en beleidskeuzes, zolang deze niet berusten op een manifeste vergissing of onredelijk zijn.
  • Kostendekkend Karakter (Klinische Proeven Taks): Er is onzekerheid of een taks op klinische proeven voldoet aan het vereiste dat de bijdrage niet meer dan kostendekkend is.

Algemene Opmerkingen van de Raad van State

De Raad van State uit inleidend een voorbehoud over de diepgang van de analyse van Titel 2 (Financiën) vanwege de complexiteit, de veelheid aan vragen en de beperkte beschikbare tijd. Dit impliceert dat niet alle aspecten grondig konden worden onderzocht en dat stilte over een bepaling niet betekent dat er geen opmerkingen over te maken zijn. Ook bij de beoordeling van de hervorming van de werkloosheidsreglementering wordt een soortgelijk voorbehoud gemaakt.

Samenvattend schetst het document een beeld van diverse voorgestelde wetgevende wijzigingen in België, met name op fiscaal en sociaal gebied. Centraal staan pogingen om de belasting op bepaalde inkomsten (zoals carried interest) te hervormen, anti-misbruikbepalingen in te voeren (taks op effectenrekeningen, exit tax), en wijzigingen aan te brengen in de sociale zekerheid (werkloosheid, pensioenen). De Raad van State levert commentaar en analyse op deze voorstellen, waarbij juridische principes zoals het gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheid, en EU-recht (vrijheid van vestiging, vrij verkeer van kapitaal) als toetsingskader dienen. De tekst belicht zowel de beleidsintenties als de potentiele juridische knelpunten en onduidelijkheden in de voorgestelde wetgeving.


Op basis van de verstrekte bronnen worden de volgende bepalingen met betrekking tot sociale bijdragen en pensioenen geïntroduceerd of aangepast:

  • Sociale bijdragen op Carried Interest: De bronnen geven aan dat carried interest betaald aan een natuurlijk persoon, ongeacht de structuur van de betaling, wordt gekwalificeerd en belast als roerend inkomen om rechtsonzekerheid weg te nemen. De berekeningsbasis voor sociale zekerheidsbijdragen voor zelfstandigen wordt in beginsel berekend op basis van het fiscaal belastbare beroepsinkomen. Hoewel de toepassing van sociale zekerheidsbijdragen niet onder de bevoegdheid van de minister van Financiën valt, zal in beginsel geen rekening worden gehouden met carried interest voor de berekening van de sociale bijdragen, behoudens wijziging van de sociale regelgeving. De kwalificatie als roerend inkomen voor inkomsten uit een beroepswerkzaamheid roept vragen op over de gevolgen voor de sociale zekerheidsbijdragen.
  • Plafond op patronale bijdragen voor hoge lonen: Er wordt een plafond ingevoerd op de patronale bijdragen voor werkgevers van werknemers met een kwartaalloon hoger dan een te bepalen grensbedrag. Boven dit grensbedrag zijn werkgevers geen patronale bijdragen meer verschuldigd. Het doel hiervan is om België concurrentieel te houden voor de hoogst betalende kennisjobs en de uitwijk naar niet-bijdrageplichtige vergoedingsvormen bij deze jobs te temperen. Bij de berekening van bepaalde specifieke bijdrageverminderingen (zoals de structurele vermindering, vermindering voor wetenschappelijk onderzoek, zeelieden) mag evenmin rekening worden gehouden met de patronale bijdragen op lonen boven dit grensbedrag. De bron merkt op dat de socialezekerheidsstelsels gebaseerd zijn op solidariteit, wat inhoudt dat niet tegenover elke bijdrage een parallel voordeel staat. De grondwettelijke toetsing van deze maatregel kan pas volledig beoordeeld worden wanneer het basisloon en het grensbedrag bij Koninklijk Besluit zijn bepaald, waarbij gewaakt moet worden voor een deugdelijke verantwoording van het verschil in behandeling.
  • Harmonisatie van de indexering van sociale uitkeringen en wedden van ambtenaren: De indexeringsperiode voor sociale uitkeringen wordt verlengd van één tot drie maanden, en die voor wedden van ambtenaren van twee tot drie maanden. Dit heeft als doel de in begrotingsbesluiten voorziene maatregel uit te voeren en zorgt voor meer samenhang in het indexeringsmechanisme. De indexering is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze wijziging treedt in werking op 1 juli 2025.
  • Tijdelijke beperking van de indexering van het wettelijk pensioen: Er worden maatregelen ingevoerd tot tijdelijke beperking van de indexering van het wettelijk pensioen. Dit strekt ertoe de sterke toename van de pensioenuitgaven te temperen en bij te dragen aan de sanering van de financiën van de federale overheid. Deze maatregel is van toepassing op diverse wettelijke pensioenen, waaronder ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioenen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel. Dit omvat pensioenen van ambtenaren, lokale en provinciale politieke mandatarissen, werknemers en zelfstandigen. Aanvullende voordelen voor management- of staffuncties in overheidsdienst worden ook als wettelijk pensioen beschouwd voor deze maatregel, maar aanvullende pensioenen van de tweede pensioenpijler niet. Buitenlandse of internationale wettelijke pensioenen worden ook meegerekend bij het bepalen of het grensbedrag wordt bereikt, maar de beperking/inkorting wordt uitsluitend op het Belgische wettelijke pensioen uitgevoerd. Indien de rechthebbende meerdere wettelijke pensioenen geniet, worden de beperkingen toegepast in een vastgestelde volgorde. Budgettaire doelstellingen liggen aan de basis van deze maatregel. De afdeling treedt in werking op 1 juli 2025.
  • Bijdragen en pensioenopbouw voor zelfstandigen na de wettelijke pensioenleeftijd: De bijdrageregeling voor zelfstandigen die na de wettelijke pensioenleeftijd verder werken en hun pensioen nog niet hebben opgenomen, wordt aangepast zodat zij automatisch verder pensioenrechten opbouwen indien zij sociale bijdragen blijven betalen. Zelfstandigen die de wettelijke pensioenleeftijd bereiken en hun rustpensioen (of vervroegd rustpensioen als zelfstandige of werknemer) opnemen, kunnen een vermindering van sociale bijdragen aanvragen op basis van een geschat inkomen, indien dit inkomen niet ten minste een bepaalde drempel bereikt. Voor de toepassing van dit artikel moet onder wettelijke pensioenleeftijd de pensioenleeftijd worden begrepen zoals bepaald in specifieke Koninklijke Besluiten en wetten. Indien een zelfstandige opteert voor verminderde bijdragen onder de bijdragegrens waarvoor sommige gepensioneerden geen bijdragen verschuldigd zijn, bouwt hij in principe geen bijkomende pensioenrechten op na de wettelijke pensioenleeftijd, tenzij hij bijdraagt aan het normale percentage van 20,5% en zijn inkomsten de minimumdrempel van een zelfstandige in hoofdberoep bereiken.
  • Herinvoering van een permanent systeem voor sociale regularisatie: Een permanent systeem voor sociale regularisatie wordt opnieuw ingevoerd. Dit laat een aangever (rechtspersoon of natuurlijke persoon) toe om zijn regularisatieaangifte uit te breiden met het oog op het bekomen van een sociaal regularisatieattest dat beroepsinkomsten dekt die onderworpen hadden moeten worden aan verschuldigde, niet-verjaarde sociale bijdragen met toepassing van het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Dit gebeurt middels de definitieve betaling van een aanvullende sociale heffing van 20% van deze beroepsinkomsten. De regularisatie is ook van toepassing op vennootschappen, rechtspersonen en burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die niet onderworpen zijn aan vennootschaps- of rechtspersonenbelasting. Ook fiscaal verjaarde kapitalen en sommen/waarden die onder de toepassing vallen van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten of het Wetboek diverse rechten en taksen kunnen geregulariseerd worden, op voorwaarde dat aangetoond wordt dat deze sommen en waarden niet de aard hebben van inkomsten die normaal aan de inkomstenbelasting worden onderworpen in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen. De aangever moet de aard van de belasting, categorie en tijdperk van de inkomsten/kapitalen aantonen aan de hand van schriftelijk bewijs, aangevuld met andere middelen. Na betaling van de heffing kunnen de geregulariseerde beroepsinkomsten niet meer onderworpen worden aan invordering, verhogingen, boeten of strafvervolging wegens het niet betalen van sociale bijdragen. De betaling moet gebeuren binnen 15 kalenderdagen na verzending van de brief met het bedrag van de heffing. Een sociaal regularisatieattest wordt afgeleverd na ontvangst van de betaling. De aangifte kan in principe niet gebruikt worden als indicie of aanwijzing voor onderzoek/controle in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, behalve wat het bedrag van de verschuldigde heffing betreft. Het regularisatieattest kan gebruikt worden als bewijsmiddel.
  • Responsabiliseringsfacturen voor lokale besturen (pensioenen): Wijzigingen worden aangebracht aan het mechanisme van individuele responsabilisering binnen het Gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen. Dit mechanisme verplicht besturen waarvan de pensioenlasten hoger zijn dan de basispensioenbijdragen, tot het betalen van een aanvullende pensioenbijdrage. Het mechanisme werd gewijzigd om ook rekening te houden met kosten voor de opbouw van een aanvullend pensioen voor contractueel personeel. Onder bepaalde voorwaarden kan dit leiden tot een vermindering van de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage. De financieringswijze van de kortingen op de responsabiliseringbijdrage is herzien voor de jaren 2023, 2024 en 2025, waarbij deze deels worden gecompenseerd door een dotatie vanuit de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2024, met uitzondering van de wijziging betreffende de bijkomende financiering die van toepassing is bij de berekening van de aanvullende werkgeversbijdragen voor het jaar 2024 en in werking treedt op de dag van bekendmaking van de wet.

Op basis van de verstrekte bronnen en onze eerdere conversatie over dit onderwerp, wordt carried interest voortaan op een specifieke manier belast, met name wanneer het wordt ontvangen door een natuurlijke persoon.

Hier zijn de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de belasting van carried interest:

  1. Kwalificatie als roerend inkomen: Carried interest betaald aan een natuurlijk persoon wordt gekwalificeerd en belast als roerend inkomen. Dit is een bewuste keuze van de regering om rechtsonzekerheid over de aard van deze inkomsten weg te nemen. Artikel 37 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), dat voorziet in de herkwalificatie van sommige inkomsten in beroepsinkomsten, zal nimmer van toepassing zijn op deze carried interest, zodat de kwalificatie als roerend inkomen niet langer tot discussie aanleiding kan geven.
  2. Toepassingsgebied:
    • Het nieuwe regime is van toepassing wanneer carried interest rechtstreeks wordt ontvangen door een natuurlijke persoon. Deze natuurlijke persoon wordt gedefinieerd als een "carried interest begunstigde", wat enige natuurlijke persoon of een met hem verbonden persoon is die werkzaamheden verricht voor een "carried interest vehikel" of zijn beheerder.
    • Het inkomen moet afkomstig zijn van een "carried interest vehikel", wat gedefinieerd wordt als een Belgische of buitenlandse instelling voor collectieve belegging die kapitaal ophaalt en belegt, en niet voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of een gelijkaardige regeling.
    • Indien carried interest wordt ontvangen door een vennootschap, blijft het huidige regime van de vennootschapsbelasting van toepassing. Bij een latere uitkering aan de natuurlijke persoon gelden de huidige fiscale regels van de personenbelasting voor die uitkering (bv. als dividend of bezoldiging).
  3. Aanslagvoet: De carried interest die door een natuurlijke persoon wordt ontvangen, wordt belast tegen een afzonderlijk tarief van 25% in de personenbelasting. Dit tarief is lager dan de normale aanslagvoet voor roerende inkomsten (30%) en de progressieve tarieven voor beroepsinkomsten. Dit tarief wordt gerechtvaardigd door het niet-periodieke karakter en het potentieel hoge bedrag van het inkomen, en om België concurrentieel te houden voor investeringsfondsen.
  4. Roerende voorheffing: Aangezien carried interest als roerend inkomen wordt gekwalificeerd, is de schuldenaar van de inkomsten ertoe gehouden roerende voorheffing in te houden en door te storten. Het tarief van deze roerende voorheffing wordt eveneens vastgesteld op 25%. Regels bepalen wie de schuldenaar is, ook in complexe structuren. Gemeenschappelijke beleggingsfondsen die carried interest vehikels zijn, kunnen onder voorwaarden vrijgesteld zijn van inhouding van roerende voorheffing op inkomsten die voortkomen uit carried interest.
  5. Gemeentelijke opcentiemen: Er wordt geen rekening gehouden met carried interest voor de berekening van de gemeentelijke opcentiemen. Dit vloeit voort uit het bevrijdende karakter van de roerende voorheffing.
  6. Berekeningsbasis: Carried interest omvat een deel in de winst, meerwaarde, of uitkeringen van een carried interest vehikel. Hierbij wordt de aanschaffingswaarde van de rechten in het vehikel afgetrokken. Een belangrijk aspect is dat het deel van de opbrengst dat, globaal beschouwd, proportioneel niet meer bedraagt dan hetgeen een belegger die geen carried interest begunstigde is als opbrengst verwerft uit zijn investering, niet als carried interest wordt beschouwd. Dit "normale" rendement behoudt zijn oorspronkelijke fiscale kwalificatie (bv. dividend of meerwaarde). Ook het voordeel van een lagere of geen beheersvergoeding kan als normaal rendement worden beschouwd onder bepaalde voorwaarden.
  7. Uitzonderingen op het nieuwe regime:
    • Inkomsten verkregen in verband met aandelen die verworven zijn door de uitoefening van aandelenopties die bij hun toekenning werden belast volgens de wet van 26 maart 1999 over het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998, worden niet beschouwd als carried interest onder de nieuwe regeling. Deze behouden hun huidige fiscale kwalificatie. Dit is om bestaande optieplannen te ontzien en omdat aandelenopties met een lage uitoefenprijs als fiscaal agressief werden beschouwd.
    • De nieuwe regeling is niet van toepassing op inkomsten betaald of toegekend door een carried interest vehikel dat uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van de wet in vereffening werd gesteld. Dit is bedoeld om "escrow"-regelingen niet af te straffen. Deze inkomsten worden belast volgens de "oude" fiscale regels.
  8. Impact op vennootschappen met carried interest aandelen: Een vennootschap kan geen liquidatiereserve aanleggen zolang zij aandelen of deelbewijzen van een carried interest vehikel bezit, inclusief het jaar van vervreemding, indien deze onrechtstreeks worden aangehouden door een carried interest begunstigde. Dit verbod is bedoeld om te voorkomen dat carried interest ontvangen door managementvennootschappen op een fiscaal voordelige manier (bv. aan 5% of 0% bij liquidatie) wordt uitgekeerd.
  9. Sociale bijdragen: Zoals eerder besproken, is de berekeningsbasis voor sociale zekerheidsbijdragen voor zelfstandigen doorgaans het fiscaal belastbare beroepsinkomen. Aangezien carried interest voor natuurlijke personen nu expliciet als roerend inkomen wordt gekwalificeerd en wordt uitgesloten van de kwalificatie als beroepsinkomen, zal het in beginsel niet worden meegerekend voor de berekening van de sociale bijdragen van zelfstandigen [gebaseerd op eerdere respons en interpretatie van bronnen]. Bron bevestigt dat de kwalificatie als roerend inkomen voor inkomsten uit een beroepswerkzaamheid gevolgen heeft, onder meer op sociaal vlak, door te voorkomen dat het de progressieve belastingdruk van beroepsinkomsten ondergaat.
  10. Inwerkingtreding: De meeste bepalingen met betrekking tot de belasting van carried interest treden in werking op de dag van publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad en zijn van toepassing op inkomsten die vanaf die datum worden betaald of toegekend. De wijziging inzake liquidatiereserves (artikel 16) treedt in werking vanaf aanslagjaar 2026.

Op basis van de verstrekte bronnen en onze eerdere conversatie worden de volgende wijzigingen aan de werkloosheidsreglementering voorgesteld, samen met de implicaties daarvan:

Voorgestelde Wijzigingen aan de Werkloosheidsreglementering:

  1. Fundamentele Hervorming en Doelstellingen: Er wordt een "fundamentele hervorming van het stelsel van de werkloosheidsuitkeringen tot een echte verzekering" beoogd. De hervorming heeft als doel bij te dragen tot "het maximaal invullen van de openstaande vacatures" en "het verhogen van de tewerkstellingsgraad in de richting van 80 % tegen 2029". Dit kadert in de nood om de betaalbaarheid en kwaliteit van het sociaal systeem te vrijwaren binnen een realistisch budgettair traject.
  2. Beperking van de Duur van de Uitkeringen: Een centrale maatregel is het beperken in de tijd van het recht op werkloosheidsuitkeringen. Dit geldt, onder bepaalde modaliteiten, verder en consequent voor alle werklozen. Er wordt een gefaseerde uitstroom gehanteerd, waarbij de einddatum van het recht afhangt van het aantal dagen waarvoor reeds uitkeringen zijn ontvangen.
  3. Versterking van het Verzekeringsprincipe en Toelaatbaarheidsvoorwaarden: Het verzekeringsprincipe wordt versterkt door het honoreren van een beroepsverleden en het recht meer afhankelijk te maken van het betalen van bijdragen voor effectief gewerkte dagen. In tegenstelling tot de oude regeling met verschillende, strikte voorwaarden (leeftijd, beroepsverleden, uitzonderingen), wordt één enkele, soepelere toelaatbaarheidsvoorwaarde ingevoerd, gekoppeld aan een beperkt aantal uitzonderingen. Dit kan ook leiden tot een hogere uitkering in functie van de betaalde bijdragen. De duur van het voldoende beroepsverleden om niet beperkt te worden in de tijd en het bedrag van de uitkering wordt op 30 jaar gebracht.
  4. Heropening van Rechten: De mogelijkheid tot heropening van het recht op werkloosheidsuitkeringen wordt versoepeld en vereenvoudigd.
  5. Wijzigingen aan Gelijkgestelde Dagen: Dagen die aanleiding hebben gegeven tot de betaling van een vergoeding ingevolge de wetgeving inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (met uitzondering van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of adoptieverlof), schadeloosstelling voor arbeidsongevallen/beroepsziekten, werkloosheidsverzekering (met uitzondering van tijdelijke werkloosheid tijdens een arbeidsovereenkomst), invaliditeitspensioen mijnwerkers, overgangsuitkering pensioenregelgeving, carenzdag, andere dagen van afwezigheid zonder behoud van loon, en dagen van beroepsopleiding, worden niet meer gelijkgesteld met arbeidsdagen voor de toelaatbaarheid. Dagen van moederschapsrust-gelijkaardige situaties en vergoede dagen van tijdelijke werkloosheid blijven wel gelijkgesteld. Dit past in de wil om perioden gedekt door een loon meer te valoriseren.
  6. Afschaffing van Beschermingsuitkeringen: Het stelsel van de beschermingsuitkeringen wordt afgeschaft.
  7. Inschakelingsuitkeringen: Het stelsel van de inschakelingsuitkeringen wordt behouden. De beroepsinschakelingstijd wordt echter teruggebracht van 312 naar 156 dagen. Retroactieve toekenning is niet mogelijk als de jongere mee verantwoordelijk is voor de vertraging (bv. negatieve evaluatie).
  8. Vereenvoudiging en Opheffing van Verouderde Bepalingen: De werkloosheidsreglementering wordt verregaand vereenvoudigd. Dit omvat het opheffen van verwijzingen naar tewerkstellingsmaatregelen die niet meer bestaan, het opheffen van artikel 38bis KB Werkloosheid en artikel 40 KB Werkloosheid inzake niet in aanmerking genomen gelijkgestelde dagen. Ook bepalingen met betrekking tot de controle van actieve beschikbaarheid door gewestinstellingen (artikelen 59bis tot 59decies en 80 tot 88 KB Werkloosheid) worden opgeheven aangezien de gewesten deze taak operationeel uitvoeren. Artikel 94bis (vrijstelling vrijwillige militaire inzet) en artikel 108bis (halftijds brugpensioen) worden eveneens opgeheven omdat ze zonder voorwerp zijn. Artikel 116, dat maatregelen bevatte inzake degressiviteit en verlenging van uitkeringsperiodes, wordt vervangen door bepalingen over de duur van het recht, aangezien de uitkeringen in de tijd worden beperkt.
  9. Wijzigingen inzake Inkomensgarantie-uitkering (IGU): De oude, meer voordelige berekeningswijze voor een beperkte groep deeltijdse werknemers (ongeveer 388 in januari 2025) wordt beëindigd. Regels worden ingevoerd om constructies te ontraden die tot doel hebben voordelen te maximaliseren door werknemers te ontslaan en opnieuw deeltijds in dienst te nemen.
  10. Ziekte of Invaliditeit tijdens Werkloosheid: Een periode gedekt door uitkeringen wegens ziekte- of invaliditeitsverzekering, schadeloosstelling voor arbeidsongevallen of beroepsziekten verlengt de duur van het recht op uitkeringen, maar heeft geen impact op de bepaling van de vergoedingsperiodes of -fasen. Echter, er is een vraag of het verenigbaar is met grondwettelijke beginselen dat er geen onderbreking wordt voorzien gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid/invaliditeit, wat de gevolgen voor de betrokkene ernstiger maakt dan voorheen. Een redelijke verantwoording is nodig, of een passende onderbreking moet worden voorzien.
  11. Aanpassing Loonschijven: De schaal van de loonschijven wordt gewijzigd om rekening te houden met de verhoging van de hoogste loongrens .
  12. Ouderschapsverlof voor Pleegouders: De werknemer die als pleegouder een kind in langdurige pleegzorg opneemt, krijgt dezelfde rechten als de werknemer die ouder is inzake ouderschapsverlof. Dit recht wordt verankerd in een wetskrachtige norm.
  13. Geschikte Betrekking: In afwijking van het principe dat de nettoloon van een passende betrekking ten minste gelijk moet zijn aan de werkloosheidsuitkering, geldt dit niet voor de eerste zes maanden van de eerste vergoedingsperiode.

Implicaties van de Wijzigingen:

  1. Rechtsonzekerheid (Carried Interest): De regering stelt carried interest betaald aan een natuurlijke persoon te kwalificeren en te belasten als roerend inkomen om rechtsonzekerheid over de aard van deze inkomsten weg te nemen.
  2. Fiscale Concurrerendheid en Keuze: Door carried interest voor natuurlijke personen tegen een apart tarief van 25% te belasten, streeft de regering ernaar om fiscale overwegingen minder te laten spelen bij de keuze om carried interest via een vennootschap te ontvangen. De beperking op het aanleggen van een liquidatiereserve door vennootschappen die carried interest aandelen aanhouden, past ook in deze doelstelling. Zoals in onze eerdere conversatie vastgesteld, valt deze kwalificatie als roerend inkomen, omdat het expliciet wordt uitgesloten van kwalificatie als beroepsinkomen, in beginsel buiten de berekeningsbasis voor sociale bijdragen van zelfstandigen. Bron bevestigt dat de kwalificatie als roerend inkomen voor inkomsten uit een beroepswerkzaamheid gevolgen heeft, onder meer op sociaal vlak, door te voorkomen dat het de progressieve belastingdruk van beroepsinkomsten ondergaat.
  3. Stimulans tot Werkhervatting en Stijging Werkgelegenheid: Een beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd stimuleert de werkloze meer om actief naar werk te zoeken, wat leidt tot een verhoging van de uitstroom uit de werkloosheid en bijgevolg een dalende werkloosheidsgraad. Het doen afnemen van de populatie werklozen is een middel om de welvaart te verstevigen. De verwachte effecten steunen op wetenschappelijke inzichten.
  4. Sociale Bescherming en Kwetsbare Groepen: De beperking van de werkloosheidsduur gaat gepaard met compenserende maatregelen zoals een verhoging van de financiering van de OCMW's/leefloon en een versterking van de tewerkstellingskansen in de sociale economie, om de bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen. Het recht op leefloon is vergelijkbaar met het bedrag van de werkloosheidsuitkering in de derde periode van het vroegere systeem. Het afschaffen van de beschermingsuitkering kan de betrokken, kwetsbare doelgroep echter onevenredig treffen, zeker omdat er onzekerheid bestaat over de toereikendheid van eventuele regionale compenserende maatregelen.
  5. Grondwettelijke Principes en Rechtszekerheid:
    • Gelijkheid en niet-discriminatie: Verschillen in behandeling, zoals de uitsluiting van aandelenopties 1999 van de nieuwe carried interest regeling en de afwijking voor geschikte betrekking tijdens de eerste 6 maanden, dienen deugdelijk gemotiveerd te worden. De vraag rijst ook of het verenigbaar is dat er geen onderbreking van de uitkeringsperiode is bij ziekte/invaliditeit. Overgangsregelingen of hun afwezigheid mogen niet leiden tot onredelijk te verantwoorden verschillen in behandeling of buitensporige aantasting van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
    • Recht op Sociale Zekerheid (Art. 23 Grondwet): De hervorming kan een achteruitgang van het beschermingsniveau inhouden, wat redelijkerwijze verantwoord moet worden door het algemeen belang. De mogelijkheid om terug te vallen op een leefloon sluit niet uit dat er een schending is wanneer het recht op een uitkering op basis van bijdragen op te verregaande wijze wordt aangetast. Het afschaffen van de beschermingsuitkering kan onevenredig zijn. De wijzigingen moeten verantwoord worden ten aanzien van de standstill-verplichting die voortvloeit uit artikel 23.
    • Rechtszekerheid: Het ontbreken van objectieve criteria om te bepalen wat precies belastbare carried interest is, doet afbreuk aan de rechtszekerheid. Ook bij de anti-misbruikbepalingen inzake effectenrekeningen moet duidelijk zijn wanneer een "ander motief dan ontwijking van de taks" als "hoofdzakelijk" wordt beschouwd, zodat het vermoeden niet de facto onweerlegbaar wordt. De inwerkingtreding van de anti-misbruikbepalingen moet duidelijk in de wettekst worden vermeld. De gekozen wetgevingsmethode (wijziging van KB/MB bij wet) kan verwarring veroorzaken en de mogelijkheid tot toekomstige wijzigingen door de Koning/minister onduidelijk maken. Het opnemen van ouderschapsverlof voor pleegouders in een programmawet kan het later terugvinden bemoeilijken.
    • Vrijheid van Vestiging/Kapitaal (EU Recht): De regeling inzake liquidatiereserves en carried interest kan als een belemmering van de vrijheid van vestiging worden beschouwd indien het vennootschappen ervan weerhoudt hun zetel te verplaatsen. Dit vereist rechtvaardiging door dwingende redenen van algemeen belang en moet evenredig zijn. Het tegengaan van belastingontwijking kan hier als motief worden aangevoerd.
    • Budgettaire Doelstellingen: De hervorming maakt deel uit van budgettaire doelstellingen voor de begroting 2025. Budgettaire redenen als rechtvaardiging moeten voldoende steunen op objectieve gegevens.
  6. Rol van de Gewesten: De gewesten zijn bevoegd voor bepaalde aspecten, zoals de controle van actieve beschikbaarheid (DISPO) en opleidings- en stage-uitkeringen. De mogelijkheid van pleegouderverlof voor hun personeel hangt af van hun beslissing. De hervorming dient rekening te houden met deze bevoegdheidsverdeling.
  7. Regularisatie: Regularisatie van gewestelijke belastingen waarvoor de federale overheid de dienst verzekert, is enkel mogelijk mits een samenwerkingsakkoord met het gewest. Bij onduidelijkheid over welke belastingen ontdoken zijn, is een allesomvattend samenwerkingsakkoord met alle betrokken overheden nodig; bij ontstentenis daarvan is regularisatie in die "grijze zone" niet mogelijk.

Samenvattend beoogt de voorgestelde hervorming van de werkloosheidsreglementering een fundamentele verschuiving naar een verzekeringsprincipe waarbij de duur van de uitkering wordt beperkt in de tijd, de toelaatbaarheidsvoorwaarden worden vereenvoudigd en gelijkgestelde periodes minder snel in aanmerking komen, met als doel de werkhervatting te stimuleren en de tewerkstellingsgraad te verhogen, en tegelijk compenserende maatregelen te voorzien voor kwetsbare groepen via OCMW's en sociale economie. De belasting van carried interest wordt expliciet als roerend inkomen gekwalificeerd met een apart tarief van 25% om fiscale rechtsonzekerheid weg te nemen en de keuze voor ontvangst via een vennootschap minder fiscaal gedreven te maken. Er worden echter diverse vragen gesteld bij de verenigbaarheid van bepaalde maatregelen met grondwettelijke beginselen (gelijkheid, sociale zekerheid) en de rechtszekerheid.

Op basis van de bronnen zijn er verschillende wijzigingen die van invloed zijn op liquidatiereserves:

  1. Algemene wijzigingen in tarieven en termijnen: De bronnen vermelden aanpassingen van het tarief van de roerende voorheffing op uitkeringen uit liquidatiereserves. De minimale houdtermijn van de reserve wordt verkort van 5 naar 3 jaar. De tarieven voor dividenden die voortkomen uit een aantasting van de liquidatiereserve bedragen 5%, 6,5% of 20%, afhankelijk van wanneer de reserves zijn toegevoegd.
  2. Overgangsmaatregel: Voor belastingplichtigen die vóór 1 januari 2026 liquidatiereserves hebben opgebouwd, is er de mogelijkheid om te kiezen voor een uitkering na 3 jaar tegen een tarief van 6,5%, in plaats van 5 jaar te moeten wachten om het tarief van 5% te genieten. Dit is bedoeld om te voorkomen dat deze bedrijven nadelig worden beïnvloed door de nieuwe regels. De regel dat de oudst gevormde reserves geacht worden eerst te zijn aangetast, blijft van toepassing.
  3. Beperking bij bezit van Carried Interest Vehikel-aandelen: Een belangrijke nieuwe bepaling voegt een lid toe aan artikel 184quater WIB 92. Een vennootschap kan geen liquidatiereserve aanleggen zolang zij aandelen of deelbewijzen van een carried interest vehikel aanhoudt. Dit verbod geldt ook voor het jaar waarin deze aandelen of deelbewijzen definitief worden vervreemd. De intentie is om te voorkomen dat investeringen in carried interest vehikels via een managementvennootschap al te voordelig zouden kunnen worden uitgekeerd. In de praktijk werd carried interest ontvangen door een managementvennootschap soms voordelig uitgekeerd via liquidatiereserves (5% na 5 jaar, of 0% bij liquidatie). Het doel van deze beperking is om een einde te stellen aan deze praktijk. De bedoeling is dat elke aanleg van een liquidatiereserve is uitgesloten voor managementvennootschappen die aandelen van een carried interest vehikel bezitten, zelfs als het geen betrekking heeft op het deel van de winst dat voortkomt uit carried interest. Dit verbod geldt zolang de aandelen in het carried interest vehikel onrechtstreeks worden aangehouden door een carried interest begunstigde.

Op basis van de bronnen wordt het begrip "financiële vaste activa" voornamelijk gedefinieerd door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van ondernemingen.

De belangrijkste bron voor deze definitie is artikel 3:89 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (KB/WVV). Dit artikel onderscheidt drie soorten deelnemingen die als "Financiële vaste activa" kunnen worden aangemerkt:

  1. Deelneming in verbonden entiteiten: Dit zijn entiteiten die met de vennootschap banden hebben zoals bedoeld in artikel 1:20 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
  2. Deelneming in vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat: Dit zijn niet-verbonden ondernemingen waarmee een vennootschap banden heeft zoals bedoeld in artikel 1:23 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
  3. Deelneming in andere financiële vaste activa: Deze post omvat maatschappelijke rechten in andere ondernemingen die geen deelneming vormen, maar die ertoe strekken de eigen bedrijfsuitoefening van de vennootschap te bevorderen door het scheppen van een duurzame en specifieke band met die ondernemingen. Het is hierbij belangrijk dat de participatie bestemd is om de activiteit van de onderneming duurzaam te ondersteunen en dus niet uitsluitend voor investeringsdoeleinden wordt aangehouden.

De bronnen geven aan dat de principes van artikel 3:89 KB/WVV inhoudelijk ook moeten worden doorgetrokken naar entiteiten waarop dit artikel niet rechtstreeks van toepassing is.

Voor bepaalde sectoren zoals kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen gelden specifieke regels, hoewel de inhoudelijke indeling van financiële vaste activa vaak gelijkaardig is.

  • Voor kredietinstellingen kan de definitie van financiële vaste activa worden afgeleid van de balanspost VII "Financiële vaste activa" in hun specifieke KB (KB van 23 september 1992), die inhoudelijk vergelijkbaar is met post IV in het algemeen boekhoudrecht.
  • De wetgeving voor verzekeringsondernemingen (KB van 17 november 1994) bevat geen rechtstreekse verwijzing naar het begrip "immobilisations financières". Om een vergelijkbare behandeling te verzekeren, moet dit begrip voor verzekeringsondernemingen worden begrepen als aandelen en deelbewijzen die te boeken zijn onder specifieke balansposten (C.II en C.III), waarbij die in C.III de aard moeten hebben van "andere financiële vaste activa" volgens rubriek IV.C. van artikel 3:89 KB/WVV.

Het bezit van een deelneming met een aanschaffingswaarde van ten minste €2.500.000 euro vereist voor vennootschappen die geen kleine vennootschappen zijn, dat deze deelneming de aard van financiële vaste activa heeft om in aanmerking te komen voor de DBI-aftrek. Voor kleine vennootschappen geldt deze bijkomende voorwaarde niet, omdat een dergelijke deelneming door haar relatieve grootte automatisch wordt vermoed bestemd te zijn voor een duurzame ondersteuning van de bedrijfsuitoefening. De invulling van het begrip "de aard van financiële vaste activa hebben" voor niet-kleine vennootschappen kan verwijzen naar definities en bijlagen in Richtlijn 2013/34/EU en, indien nuttig, IFRS 10.