Samenvatting met AI
Briefing Document: Overzicht van Belangrijke Thema's en Ideeën uit 56K0909001.pdf
Dit document analyseert de belangrijkste thema's en ideeën die naar voren komen uit de verstrekte fragmenten van 56K0909001.pdf. De tekst behandelt diverse aspecten van Belgische wetgeving, voornamelijk op het gebied van fiscaliteit en sociale zekerheid, met een focus op recente en voorgestelde wijzigingen en de bijbehorende juridische en beleidsmatige overwegingen.
1. Fiscaliteit van Carried Interest
Een prominent thema is de fiscale behandeling van 'carried interest'. De tekst suggereert een nieuwe regeling die specifiek gericht is op het belasten van opbrengsten uit carried interest, hoewel er discussie is over de precieze definitie en toepassing.
- Uitsluiting van Herkwalificatie: Artikel 10 stelt een belangrijke wijziging voor: "Een nieuw lid wordt ingevoegd in artikel 37 WIB 92, teneinde de herkwalificatie van carried interest als een beroepsinkomen uit te sluiten." Dit impliceert een verschuiving in hoe bepaalde carried interest-inkomsten fiscaal worden behandeld, weg van de kwalificatie als zuiver beroepsinkomen.
- Meerwaarden op Carried Interest Vehikels: De tekst verduidelijkt dat meerwaarden die voortkomen uit de overdracht van rechten in een carried interest vehikel als belastbare meerwaarde worden beschouwd. Het positieve verschil tussen de verkoop- en aankoopprijs is belastbaar, waarbij geen kosten voor verwerving of vervreemding aftrekbaar zijn. "Artikel 22, § 1, tweede lid, WIB 92 is dus ten volle van toepassing en wordt niet gewijzigd."
- "Normaal" Rendement: Er is een discussie over wat als "normaal" rendement kan worden beschouwd binnen het kader van carried interest. Het niet hoeven dragen van een beheersvergoeding door het carried interest vehikel aan zijn beheerder kan worden gezien als een dergelijk normaal rendement, vergelijkbaar met lagere beheersvergoedingen voor beleggers met grotere inleg. Echter, er is onduidelijkheid over de precieze afbakening hiervan, en de vertegenwoordiger van de overheid geeft een toelichting die suggereert dat het verschil in beheersvergoeding (bv. 0% voor carried interest begunstigde versus 0.5% of 0.8% voor normale investeerders) niet als carried interest zelf kwalificeert, maar onder het gewone regime valt.
- Stimuleren van Investeringsfondsen: De rationale achter de voorgestelde carried interest regeling is expliciet om "het stimuleren van de activiteiten van investeringsfondsen in België". Dit wordt gerechtvaardigd door de mobiliteit van deze fondsen en de wens om aan te sluiten bij tarieven in omliggende landen.
2. Exit Tax en Vrijheid van Vestiging
De tekst behandelt de rechtvaardiging van een 'exit tax' in het licht van de Europese vrijheid van vestiging.
- Rechtvaardigingsgronden: De maatregel wordt gerechtvaardigd door "dwingende redenen van algemeen belang". Dit omvat de versterking van de "interne samenhang van het nationale belastingsysteem" en het waarborgen van een "evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen België en andere lidstaten of derde landen, verbonden met een temporele component".
- Belasting van Winsten en Latente Meerwaarden: België wil "haar heffingsbevoegdheid uitoefenen op de uitkering van de winsten en latente meerwaarden die op haar grondgebied zijn aangegroeid in het tijdvak waarin de desbetreffende vennootschap haar fiscale woonplaats in België had".
- Dubbele Belasting Vermijden: Het doel is om dubbele belasting voor de aandeelhouder te vermijden wanneer vastgestelde meerwaarde op overgebrachte activa wordt opgenomen in een fictief dividend. "Dit artikel beoogt vervolgens door de toevoeging in het eerste lid van een bepaling onder 15° dubbele belasting te vermijden voor de aandeelhouder van de vennootschap die actiefbestanddelen naar het buitenland heeft verplaatst en die belast wordt".
- Consistentie met EU-recht: De tekst verwijst naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie over de vrijheid van vestiging en de mogelijke rechtvaardigingen voor beperkingen. Het handhaven van de verdeling van heffingsbevoegdheden is een erkend legitiem doel. Echter, het belasten van latente meerwaarden bij een aandeelhouder-ingezetene enkel omdat de vennootschap verhuist, wordt kritisch bekeken door de Raad van State, omdat België in dit geval haar heffingsbevoegdheid over de aandeelhouder niet verliest.
3. Regularisatie van Inkomsten en Kapitalen
Een belangrijk deel van de tekst betreft de regeling voor de regularisatie van niet-aangegeven inkomsten, sommen, btw-handelingen en kapitalen.
- Bescherming door Attest: Het regularisatieattest biedt bescherming en dient als bewijs in diverse procedures (rechtbanken, administratieve rechtsgebieden, tegenover overheidsdiensten) voor de in de regularisatieaangifte vermelde elementen. "Dit regularisatieattest zal dus kunnen worden gebruikt als bewijsmiddel voor de rechtbanken en hoven, voor administratieve rechtsgebieden, alsook tegen elke overheid...".
- Uitsluiting van Onderzoek: De aangifte, verschuldigde heffing en het attest kunnen niet worden aangewend als indicie voor verdere fiscale onderzoeken, tenzij het gaat om specifieke zware misdrijven. "Noch de aangifte, noch de verschuldigde heffing, noch het attest kan als indicie of aanwijzing worden aangewend voor verdere fiscale onderzoeken in de gevallen waar het gaat om een federale belasting of een gewestelijke belasting...".
- Uitsluiting van Strafvervolging: Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan bepaalde fiscale misdrijven (opgenomen in WIB 92, BTW-Wetboek, Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, Wetboek diverse rechten en taksen, en artikel 505 van het Strafwetboek m.b.t. vermogensvoordelen) blijven vrijgesteld van strafvervolging indien zij niet reeds het voorwerp uitmaakten van een onderzoek op het moment van de regularisatieaangifte, de aangifte correct hebben ingediend en de verschuldigde heffing volledig hebben betaald. Dit geldt ook voor medeplichtigen. "Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992... blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, indien zij niet vóór de datum van indiening van de in artikel 40, 2°, bedoelde regularisatieaangifte, het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien er een regularisatieaangifte werd gedaan onder de voorwaarden van dit hoofdstuk en de ingevolge die regularisatieaangifte verschuldigde heffing definitief en zonder enig voorbehoud werd betaald."
- Misdrijven Uitgesloten van Regularisatie: De regularisatieregeling is niet van toepassing indien de geregulariseerde inkomsten, sommen, btw-handelingen of kapitalen voortkomen uit zware misdrijven (zoals witwassen en financiering van terrorisme), met specifieke uitzonderingen voor bepaalde fiscale misdrijven en misbruik van vennootschapsgoederen/vertrouwen indien geregulariseerd volgens de specifieke artikelen.
4. BTW en Vastgoedsector
De tekst raakt kort de BTW-regeling in de vastgoedsector aan, met een focus op afbraak en heropbouw.
- Uitbreiding van Gunstmaatregel: Er is een streven naar een uitbreiding van de bestaande tarifaire gunstmaatregel (verlaagd BTW-tarief) naar leveringen van goederen, naast de bestaande toepassing op diensten (werk in onroerende staat). Dit is een "delicaat evenwicht" tussen het stimuleren van de sector en budgettaire orthodoxie.
- Onderscheid Diensten vs. Leveringen: Er wordt erkend dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen diensten (bv. afbraak en heropbouw als werk in onroerende staat) en leveringen (bv. aankoop van een nieuw huis gebouwd door een derde), wat relevant is voor de toepassing van BTW-tarieven.
- Individuele Evaluatie bij Afbraak/Heropbouw: Bij afbraak en heropbouw wordt de toepassing van het verlaagde tarief individueel geëvalueerd voor elke bouwheer of koper, ongeacht hun juridische band (bv. huwelijk, wettelijk of feitelijk samenwonen). Indien dit leidt tot een uitsplitsing van de maatstaf van heffing, gebeurt dit pro rata de eigendomsrechten. Een gezamenlijke schriftelijke verklaring van de bouwheren over hun eigendomsaandeel is vereist.
- Overmacht: De tekst noemt gevallen van overmacht (echtscheiding, beëindiging samenwoning, medische redenen, professionele verhuis) waarbij het genoten tarifaire voordeel niet moet worden teruggestort.
5. Taks op Effectenrekeningen
Wijzigingen met betrekking tot de taks op effectenrekeningen worden voorgesteld, met een focus op anti-misbruikbepalingen.
- Weerlegbaar Vermoeden van Misbruik: Naar aanleiding van aanbevelingen van het Rekenhof wordt een weerlegbaar vermoeden van misbruik ingevoerd. Dit richt zich op de omzetting van financiële instrumenten op een effectenrekening naar instrumenten die daar niet op zijn ingeschreven, en de overdracht van een deel van de effecten naar een andere rekening, wanneer dit hoofdzakelijk gebeurt om de taks te vermijden.
- Drempel van 1.000.000 Euro: De anti-misbruikmaatregel is relevant wanneer de waarde van de belastbare instrumenten op een effectenrekening onmiddellijk voor een omzetting of overdracht de belastbare drempel bereikt (impliciet meer dan 1.000.000 Euro op basis van het voorbeeld).
- Kennisgevingsplicht: Financiële tussenpersonen hebben een kennisgevingsplicht voor overdrachtsverrichtingen van een effectenrekening met meer dan 1.000.000 Euro aan belastbare instrumenten.
- Uitzonderingen op Anti-Misbruik: Bepaalde situaties worden uitgesloten van de anti-misbruikbepaling, zoals het in één keer overbrengen van alle instrumenten naar een effectenrekening bij een andere bank, of een splitsing van een effectenrekening als gevolg van scheiding, overlijden of om te voldoen aan supranationale verplichtingen. Ook omzettingen of overdrachten ingegeven door technische, operationele of organisatorische motieven van de financiële tussenpersoon, waarbij de titularis geen keuze heeft, vallen er niet onder.
- Rechtszekerheid: Er wordt opgemerkt dat de eis dat een ander motief dan belastingontwijking "hoofdzakelijk" moet zijn, vragen oproept over de rechtszekerheid en de feitelijke weerlegbaarheid van het vermoeden.
6. Werkloosheidsreglementering en Sociale Zekerheid
Verschillende artikelen behandelen aanpassingen in de werkloosheidsreglementering en andere sociale bepalingen.
- Verlenging Termijn Arbeidskaart: De termijn waarin vreemde of staatloze werknemers hun recht op uitkeringen verliezen na het vervallen van hun arbeidskaart wordt verlengd van 60 naar 90 dagen, in lijn met het Single Permit-stelsel. "Artikel 138 wijzigt artikel 69, § 2, van het KB werkloosheid, dat bepaalt dat vreemde of staatloze werknemers hun recht op uitkeringen verliezen 60 dagen nadat hun arbeidskaart is vervallen. Die termijn wordt van 60 naar 90 dagen gebracht...".
- Regionalisering Controle Beschikbaarheid: Aanpassingen worden gedaan om rekening te houden met de regionalisering van de controle op de actieve beschikbaarheid van volledig werklozen.
- Vrijstelling voor Oudere Werklozen: De voorwaarde voor 50-plussers om vrijstelling te genieten voor verblijf in het buitenland voor vrijwillige beroepservaring wordt aangepast van het bewijzen van "voldoende gekwalificeerd beroepsverleden" naar het bewijzen van "9.204 arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen". Dit houdt rekening met de hervorming van de degressiviteit en de beperking van de uitkeringen in de tijd, waarbij het vereiste beroepsverleden op 30 jaar is gebracht.
- Vereiste Beroepsverleden voor Uitkeringen: Het vereiste aantal jaren beroepsverleden voor de toelaatbaarheid tot het recht op uitkeringen wordt stapsgewijs verhoogd van 32 jaar in 2027 tot 35 jaar vanaf 2030. "Het vereiste aantal jaren beroepsverleden... wordt verhoogd tot: 1° 32 jaar, wanneer de toelaatbaarheid tot het recht op uitkeringen wordt vastgesteld in 2027; ... 4° 35 jaar, wanneer de toelaatbaarheid tot het recht op uitkeringen wordt vastgesteld vanaf 2030."
- Pleegouderverlof: De wijziging met betrekking tot ouderschapsverlof werkt door naar verschillende regelingen in de openbare en private sector, maar de beslissing of pleegouderverlof van toepassing is op overheidspersoneel berust bij de bevoegde gewesten en gemeenschappen.
- Harmonisatie Indexering Sociale Uitkeringen en Wedden: Er is een hoofdstuk gewijd aan de harmonisatie van de indexering. De Raad van State merkt op dat de voorgenomen hervorming een geheel van maatregelen bevat waarvan de impact op het recht op werkloosheidsuitkering kan variëren per individu, en geeft aan niet alle onderdelen afdoende te kunnen onderzoeken.
- Beperkte Indexering Pensioenen: Er zijn maatregelen gepland voor de beperking van de indexering van pensioenen boven een bepaald "grensbedrag". Deze beperking is 2% van het maandelijks gewaarborgd minimumbedrag van het rustpensioen voor een alleenstaande gepensioneerde. Er is kritiek van de Raad van State op het ontbreken van een duidelijke rechtvaardiging voor het gekozen grensbedrag en de gevolgen hiervan, met name voor statutaire ambtenaren die geen aanvullend pensioen hebben in vergelijking met werknemers/zelfstandigen met een tweede pijler pensioen. Dit roept vragen op over het gelijkheidsbeginsel. "In casu ziet het ernaar uit dat statutaire ambtenaren die geen pensioen van de tweede pijler kunnen genieten – en die dus geen andere bron van inkomsten hebben dan hun wettelijk pensioen – en werknemers of zelfstandigen die zo’n aanvullend pensioen wel kunnen genieten, a priori in een vergelijkbare situatie verkeren ten aanzien van het doel van de ingevoerde beperking van de indexering."
- Overgangsregeling Indexering Pensioenen: Na 31 december 2029 zullen pensioenen waarvan de indexering beperkt was, opnieuw onderworpen zijn aan de normale indexering (2% bij overschrijding van de spilindex), uitgaande van de brutobedragen op 31 december 2029. De onzekerheid over de inflatie en het definitieve koopkrachtverlies voor getroffenen wordt opgemerkt.
- Werklozen van 50 Jaar en Ouder: Aanpassing van artikel 97 van het KB werkloosheid met betrekking tot de vrijstelling voor werklozen van 50 jaar en ouder die in het buitenland verblijven voor vrijwillige beroepservaring.
7. Dataverwerking en Privacy
Er wordt een wijziging voorgesteld met betrekking tot dataverwerking door de FOD Financiën.
- Directe Toegang tot Gegevens: Ambtenaren van de FOD Financiën, specifiek aangewezen voor dit doel, krijgen, in afwijking van bestaande regels, rechtstreeks toegang tot en mogen gegevens uit het Centraal Aanspreekpunt gebruiken en samenvoegen in een datawarehouse voor datamining en datamatching processen, inclusief profilering. ""§ 3. In afwijking van artikel 322, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen... kunnen de ambtenaren... rechtstreeks... alle gegevens gehouden door het Centraal aanspreekpunt... gebruiken en samenvoegen in het in § 1 bedoelde datawarehouse om processen van datamining en datamatching, met inbegrip van profilering... uit te voeren."
- Formeel Legaliteitsbeginsel: Er wordt gewezen op de noodzaak om het formeel legaliteitsbeginsel na te leven bij elke verwerking van persoonsgegevens en inmenging in het recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 22 van de Grondwet.
8. Juridische Principes en Grondwettelijkheid
De tekst bevat diverse verwijzingen naar fundamentele juridische principes en beoordelingen van de Raad van State over de grondwettelijkheid van voorgestelde maatregelen.
- Fiscaal Gelijkheidsbeginsel: Dit beginsel komt herhaaldelijk ter sprake, met name in relatie tot de behandeling van carried interest, exit tax en de beperkte indexering van pensioenen. De Raad van State beoordeelt of identieke situaties verschillend worden behandeld zonder redelijke verantwoording.
- Rechtszekerheidsbeginsel: De noodzaak van duidelijkheid en voorzienbaarheid van rechtsgevolgen wordt benadrukt, onder meer bij de taks op effectenrekeningen en overgangsregelingen.
- Vrijheid van Vestiging en Vrij Verkeer van Kapitaal: Deze EU-principes worden getoetst aan de voorgestelde exit tax.
- Werk in Onroerende Staat vs. Leveringen van Goederen (BTW): De juridische "summa divisio" in het BTW-Wetboek is relevant voor de toepassing van verlaagde tarieven.
- Weerlegbare Vermoedens: De invoering van weerlegbare vermoedens (bv. bij de taks op effectenrekeningen) wordt beoordeeld op hun verenigbaarheid met het principe van tegenbewijs.
- Beoordelingsbevoegdheid van de Wetgever: De wetgever heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid bij het bepalen van belastingtarieven en beleidskeuzes, zolang deze niet berusten op een manifeste vergissing of onredelijk zijn.
- Kostendekkend Karakter (Klinische Proeven Taks): Er is onzekerheid of een taks op klinische proeven voldoet aan het vereiste dat de bijdrage niet meer dan kostendekkend is.
Algemene Opmerkingen van de Raad van State
De Raad van State uit inleidend een voorbehoud over de diepgang van de analyse van Titel 2 (Financiën) vanwege de complexiteit, de veelheid aan vragen en de beperkte beschikbare tijd. Dit impliceert dat niet alle aspecten grondig konden worden onderzocht en dat stilte over een bepaling niet betekent dat er geen opmerkingen over te maken zijn. Ook bij de beoordeling van de hervorming van de werkloosheidsreglementering wordt een soortgelijk voorbehoud gemaakt.
Samenvattend schetst het document een beeld van diverse voorgestelde wetgevende wijzigingen in België, met name op fiscaal en sociaal gebied. Centraal staan pogingen om de belasting op bepaalde inkomsten (zoals carried interest) te hervormen, anti-misbruikbepalingen in te voeren (taks op effectenrekeningen, exit tax), en wijzigingen aan te brengen in de sociale zekerheid (werkloosheid, pensioenen). De Raad van State levert commentaar en analyse op deze voorstellen, waarbij juridische principes zoals het gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheid, en EU-recht (vrijheid van vestiging, vrij verkeer van kapitaal) als toetsingskader dienen. De tekst belicht zowel de beleidsintenties als de potentiele juridische knelpunten en onduidelijkheden in de voorgestelde wetgeving.
Op basis van de verstrekte bronnen worden de volgende
bepalingen met betrekking tot sociale bijdragen en pensioenen geïntroduceerd of
aangepast:
- Sociale
bijdragen op Carried Interest: De bronnen geven aan dat carried
interest betaald aan een natuurlijk persoon, ongeacht de structuur van de
betaling, wordt gekwalificeerd en belast als roerend inkomen om
rechtsonzekerheid weg te nemen. De berekeningsbasis voor sociale
zekerheidsbijdragen voor zelfstandigen wordt in beginsel berekend op basis
van het fiscaal belastbare beroepsinkomen. Hoewel de toepassing van
sociale zekerheidsbijdragen niet onder de bevoegdheid van de minister van
Financiën valt, zal in beginsel geen rekening worden gehouden met carried
interest voor de berekening van de sociale bijdragen, behoudens wijziging
van de sociale regelgeving. De kwalificatie als roerend inkomen voor
inkomsten uit een beroepswerkzaamheid roept vragen op over de gevolgen
voor de sociale zekerheidsbijdragen.
- Plafond
op patronale bijdragen voor hoge lonen: Er wordt een plafond ingevoerd
op de patronale bijdragen voor werkgevers van werknemers met een
kwartaalloon hoger dan een te bepalen grensbedrag. Boven dit grensbedrag
zijn werkgevers geen patronale bijdragen meer verschuldigd. Het doel
hiervan is om België concurrentieel te houden voor de hoogst betalende
kennisjobs en de uitwijk naar niet-bijdrageplichtige vergoedingsvormen bij
deze jobs te temperen. Bij de berekening van bepaalde specifieke
bijdrageverminderingen (zoals de structurele vermindering, vermindering
voor wetenschappelijk onderzoek, zeelieden) mag evenmin rekening worden
gehouden met de patronale bijdragen op lonen boven dit grensbedrag. De
bron merkt op dat de socialezekerheidsstelsels gebaseerd zijn op
solidariteit, wat inhoudt dat niet tegenover elke bijdrage een parallel
voordeel staat. De grondwettelijke toetsing van deze maatregel kan pas
volledig beoordeeld worden wanneer het basisloon en het grensbedrag bij
Koninklijk Besluit zijn bepaald, waarbij gewaakt moet worden voor een
deugdelijke verantwoording van het verschil in behandeling.
- Harmonisatie
van de indexering van sociale uitkeringen en wedden van ambtenaren: De
indexeringsperiode voor sociale uitkeringen wordt verlengd van één tot
drie maanden, en die voor wedden van ambtenaren van twee tot drie maanden.
Dit heeft als doel de in begrotingsbesluiten voorziene maatregel uit te
voeren en zorgt voor meer samenhang in het indexeringsmechanisme. De
indexering is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze
wijziging treedt in werking op 1 juli 2025.
- Tijdelijke
beperking van de indexering van het wettelijk pensioen: Er worden
maatregelen ingevoerd tot tijdelijke beperking van de indexering van het
wettelijk pensioen. Dit strekt ertoe de sterke toename van de
pensioenuitgaven te temperen en bij te dragen aan de sanering van de
financiën van de federale overheid. Deze maatregel is van toepassing op
diverse wettelijke pensioenen, waaronder ouderdoms-, rust-, anciënniteits-
of overlevingspensioenen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel. Dit
omvat pensioenen van ambtenaren, lokale en provinciale politieke mandatarissen,
werknemers en zelfstandigen. Aanvullende voordelen voor management- of
staffuncties in overheidsdienst worden ook als wettelijk pensioen
beschouwd voor deze maatregel, maar aanvullende pensioenen van de tweede
pensioenpijler niet. Buitenlandse of internationale wettelijke pensioenen
worden ook meegerekend bij het bepalen of het grensbedrag wordt bereikt,
maar de beperking/inkorting wordt uitsluitend op het Belgische wettelijke
pensioen uitgevoerd. Indien de rechthebbende meerdere wettelijke pensioenen
geniet, worden de beperkingen toegepast in een vastgestelde volgorde.
Budgettaire doelstellingen liggen aan de basis van deze maatregel. De
afdeling treedt in werking op 1 juli 2025.
- Bijdragen
en pensioenopbouw voor zelfstandigen na de wettelijke pensioenleeftijd:
De bijdrageregeling voor zelfstandigen die na de wettelijke
pensioenleeftijd verder werken en hun pensioen nog niet hebben opgenomen,
wordt aangepast zodat zij automatisch verder pensioenrechten opbouwen
indien zij sociale bijdragen blijven betalen. Zelfstandigen die de
wettelijke pensioenleeftijd bereiken en hun rustpensioen (of vervroegd
rustpensioen als zelfstandige of werknemer) opnemen, kunnen een
vermindering van sociale bijdragen aanvragen op basis van een geschat
inkomen, indien dit inkomen niet ten minste een bepaalde drempel bereikt. Voor
de toepassing van dit artikel moet onder wettelijke pensioenleeftijd de
pensioenleeftijd worden begrepen zoals bepaald in specifieke Koninklijke
Besluiten en wetten. Indien een zelfstandige opteert voor verminderde
bijdragen onder de bijdragegrens waarvoor sommige gepensioneerden geen
bijdragen verschuldigd zijn, bouwt hij in principe geen bijkomende
pensioenrechten op na de wettelijke pensioenleeftijd, tenzij hij bijdraagt
aan het normale percentage van 20,5% en zijn inkomsten de minimumdrempel
van een zelfstandige in hoofdberoep bereiken.
- Herinvoering
van een permanent systeem voor sociale regularisatie: Een permanent
systeem voor sociale regularisatie wordt opnieuw ingevoerd. Dit laat een
aangever (rechtspersoon of natuurlijke persoon) toe om zijn
regularisatieaangifte uit te breiden met het oog op het bekomen van een
sociaal regularisatieattest dat beroepsinkomsten dekt die onderworpen
hadden moeten worden aan verschuldigde, niet-verjaarde sociale bijdragen
met toepassing van het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende
inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Dit gebeurt middels de
definitieve betaling van een aanvullende sociale heffing van 20% van deze
beroepsinkomsten. De regularisatie is ook van toepassing op
vennootschappen, rechtspersonen en burgerlijke vennootschappen of
verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die niet onderworpen zijn aan
vennootschaps- of rechtspersonenbelasting. Ook fiscaal verjaarde kapitalen
en sommen/waarden die onder de toepassing vallen van het Wetboek der
registratie-, hypotheek- en griffierechten of het Wetboek diverse rechten
en taksen kunnen geregulariseerd worden, op voorwaarde dat aangetoond
wordt dat deze sommen en waarden niet de aard hebben van inkomsten die
normaal aan de inkomstenbelasting worden onderworpen in het jaar waarin
zij werden behaald of verkregen. De aangever moet de aard van de
belasting, categorie en tijdperk van de inkomsten/kapitalen aantonen aan
de hand van schriftelijk bewijs, aangevuld met andere middelen. Na
betaling van de heffing kunnen de geregulariseerde beroepsinkomsten niet
meer onderworpen worden aan invordering, verhogingen, boeten of
strafvervolging wegens het niet betalen van sociale bijdragen. De betaling
moet gebeuren binnen 15 kalenderdagen na verzending van de brief met het
bedrag van de heffing. Een sociaal regularisatieattest wordt afgeleverd na
ontvangst van de betaling. De aangifte kan in principe niet gebruikt
worden als indicie of aanwijzing voor onderzoek/controle in het kader van
het sociaal statuut der zelfstandigen, behalve wat het bedrag van de
verschuldigde heffing betreft. Het regularisatieattest kan gebruikt worden
als bewijsmiddel.
- Responsabiliseringsfacturen
voor lokale besturen (pensioenen): Wijzigingen worden aangebracht aan
het mechanisme van individuele responsabilisering binnen het
Gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen.
Dit mechanisme verplicht besturen waarvan de pensioenlasten hoger zijn dan
de basispensioenbijdragen, tot het betalen van een aanvullende
pensioenbijdrage. Het mechanisme werd gewijzigd om ook rekening te houden
met kosten voor de opbouw van een aanvullend pensioen voor contractueel
personeel. Onder bepaalde voorwaarden kan dit leiden tot een vermindering
van de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage. De financieringswijze
van de kortingen op de responsabiliseringbijdrage is herzien voor de jaren
2023, 2024 en 2025, waarbij deze deels worden gecompenseerd door een
dotatie vanuit de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid. Dit
hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2024, met uitzondering
van de wijziging betreffende de bijkomende financiering die van toepassing
is bij de berekening van de aanvullende werkgeversbijdragen voor het jaar
2024 en in werking treedt op de dag van bekendmaking van de wet.
Op basis van de verstrekte bronnen en onze eerdere
conversatie over dit onderwerp, wordt carried interest voortaan op een
specifieke manier belast, met name wanneer het wordt ontvangen door een
natuurlijke persoon.
Hier zijn de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de
belasting van carried interest:
- Kwalificatie
als roerend inkomen: Carried interest betaald aan een natuurlijk
persoon wordt gekwalificeerd en belast als roerend inkomen. Dit is
een bewuste keuze van de regering om rechtsonzekerheid over de aard van
deze inkomsten weg te nemen. Artikel 37 van het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), dat voorziet in de herkwalificatie van
sommige inkomsten in beroepsinkomsten, zal nimmer van toepassing zijn op
deze carried interest, zodat de kwalificatie als roerend inkomen niet
langer tot discussie aanleiding kan geven.
- Toepassingsgebied:
- Het
nieuwe regime is van toepassing wanneer carried interest rechtstreeks
wordt ontvangen door een natuurlijke persoon. Deze natuurlijke
persoon wordt gedefinieerd als een "carried interest
begunstigde", wat enige natuurlijke persoon of een met hem verbonden
persoon is die werkzaamheden verricht voor een "carried interest
vehikel" of zijn beheerder.
- Het
inkomen moet afkomstig zijn van een "carried interest vehikel",
wat gedefinieerd wordt als een Belgische of buitenlandse instelling voor
collectieve belegging die kapitaal ophaalt en belegt, en niet voldoet aan
de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of een gelijkaardige regeling.
- Indien
carried interest wordt ontvangen door een vennootschap, blijft het
huidige regime van de vennootschapsbelasting van toepassing. Bij
een latere uitkering aan de natuurlijke persoon gelden de huidige fiscale
regels van de personenbelasting voor die uitkering (bv. als dividend of
bezoldiging).
- Aanslagvoet:
De carried interest die door een natuurlijke persoon wordt ontvangen,
wordt belast tegen een afzonderlijk tarief van 25% in de
personenbelasting. Dit tarief is lager dan de normale aanslagvoet voor
roerende inkomsten (30%) en de progressieve tarieven voor
beroepsinkomsten. Dit tarief wordt gerechtvaardigd door het
niet-periodieke karakter en het potentieel hoge bedrag van het inkomen, en
om België concurrentieel te houden voor investeringsfondsen.
- Roerende
voorheffing: Aangezien carried interest als roerend inkomen wordt
gekwalificeerd, is de schuldenaar van de inkomsten ertoe gehouden roerende
voorheffing in te houden en door te storten. Het tarief van deze roerende
voorheffing wordt eveneens vastgesteld op 25%. Regels bepalen wie
de schuldenaar is, ook in complexe structuren. Gemeenschappelijke
beleggingsfondsen die carried interest vehikels zijn, kunnen onder
voorwaarden vrijgesteld zijn van inhouding van roerende voorheffing op
inkomsten die voortkomen uit carried interest.
- Gemeentelijke
opcentiemen: Er wordt geen rekening gehouden met carried interest voor
de berekening van de gemeentelijke opcentiemen. Dit vloeit voort uit het
bevrijdende karakter van de roerende voorheffing.
- Berekeningsbasis:
Carried interest omvat een deel in de winst, meerwaarde, of uitkeringen
van een carried interest vehikel. Hierbij wordt de aanschaffingswaarde van
de rechten in het vehikel afgetrokken. Een belangrijk aspect is dat het
deel van de opbrengst dat, globaal beschouwd, proportioneel niet meer
bedraagt dan hetgeen een belegger die geen carried interest begunstigde is
als opbrengst verwerft uit zijn investering, niet als carried
interest wordt beschouwd. Dit "normale" rendement behoudt zijn
oorspronkelijke fiscale kwalificatie (bv. dividend of meerwaarde). Ook het
voordeel van een lagere of geen beheersvergoeding kan als normaal
rendement worden beschouwd onder bepaalde voorwaarden.
- Uitzonderingen
op het nieuwe regime:
- Inkomsten
verkregen in verband met aandelen die verworven zijn door de uitoefening
van aandelenopties die bij hun toekenning werden belast volgens de wet
van 26 maart 1999 over het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid
1998, worden niet beschouwd als carried interest onder de nieuwe
regeling. Deze behouden hun huidige fiscale kwalificatie. Dit is om
bestaande optieplannen te ontzien en omdat aandelenopties met een lage
uitoefenprijs als fiscaal agressief werden beschouwd.
- De
nieuwe regeling is niet van toepassing op inkomsten betaald of
toegekend door een carried interest vehikel dat uiterlijk op de datum van
inwerkingtreding van de wet in vereffening werd gesteld. Dit is bedoeld
om "escrow"-regelingen niet af te straffen. Deze inkomsten
worden belast volgens de "oude" fiscale regels.
- Impact
op vennootschappen met carried interest aandelen: Een vennootschap kan
geen liquidatiereserve aanleggen zolang zij aandelen of deelbewijzen van
een carried interest vehikel bezit, inclusief het jaar van vervreemding,
indien deze onrechtstreeks worden aangehouden door een carried interest
begunstigde. Dit verbod is bedoeld om te voorkomen dat carried interest
ontvangen door managementvennootschappen op een fiscaal voordelige manier
(bv. aan 5% of 0% bij liquidatie) wordt uitgekeerd.
- Sociale
bijdragen: Zoals eerder besproken, is de berekeningsbasis voor sociale
zekerheidsbijdragen voor zelfstandigen doorgaans het fiscaal belastbare
beroepsinkomen. Aangezien carried interest voor natuurlijke personen nu
expliciet als roerend inkomen wordt gekwalificeerd en wordt uitgesloten
van de kwalificatie als beroepsinkomen, zal het in beginsel niet
worden meegerekend voor de berekening van de sociale bijdragen van
zelfstandigen [gebaseerd op eerdere respons en interpretatie van bronnen].
Bron bevestigt dat de kwalificatie als roerend inkomen voor inkomsten uit
een beroepswerkzaamheid gevolgen heeft, onder meer op sociaal vlak, door
te voorkomen dat het de progressieve belastingdruk van beroepsinkomsten
ondergaat.
- Inwerkingtreding:
De meeste bepalingen met betrekking tot de belasting van carried interest
treden in werking op de dag van publicatie van de wet in het Belgisch
Staatsblad en zijn van toepassing op inkomsten die vanaf die datum worden
betaald of toegekend. De wijziging inzake liquidatiereserves (artikel 16)
treedt in werking vanaf aanslagjaar 2026.
Op basis van de verstrekte bronnen en onze eerdere
conversatie worden de volgende wijzigingen aan de werkloosheidsreglementering
voorgesteld, samen met de implicaties daarvan:
Voorgestelde Wijzigingen aan de
Werkloosheidsreglementering:
- Fundamentele
Hervorming en Doelstellingen: Er wordt een "fundamentele
hervorming van het stelsel van de werkloosheidsuitkeringen tot een echte
verzekering" beoogd. De hervorming heeft als doel bij te dragen tot
"het maximaal invullen van de openstaande vacatures" en
"het verhogen van de tewerkstellingsgraad in de richting van 80 %
tegen 2029". Dit kadert in de nood om de betaalbaarheid en kwaliteit
van het sociaal systeem te vrijwaren binnen een realistisch budgettair
traject.
- Beperking
van de Duur van de Uitkeringen: Een centrale maatregel is het beperken
in de tijd van het recht op werkloosheidsuitkeringen. Dit geldt, onder
bepaalde modaliteiten, verder en consequent voor alle werklozen. Er wordt
een gefaseerde uitstroom gehanteerd, waarbij de einddatum van het
recht afhangt van het aantal dagen waarvoor reeds uitkeringen zijn
ontvangen.
- Versterking
van het Verzekeringsprincipe en Toelaatbaarheidsvoorwaarden: Het
verzekeringsprincipe wordt versterkt door het honoreren van een
beroepsverleden en het recht meer afhankelijk te maken van het betalen van
bijdragen voor effectief gewerkte dagen. In tegenstelling tot de oude
regeling met verschillende, strikte voorwaarden (leeftijd,
beroepsverleden, uitzonderingen), wordt één enkele, soepelere
toelaatbaarheidsvoorwaarde ingevoerd, gekoppeld aan een beperkt aantal
uitzonderingen. Dit kan ook leiden tot een hogere uitkering in functie van
de betaalde bijdragen. De duur van het voldoende beroepsverleden om niet
beperkt te worden in de tijd en het bedrag van de uitkering wordt op 30
jaar gebracht.
- Heropening
van Rechten: De mogelijkheid tot heropening van het recht op
werkloosheidsuitkeringen wordt versoepeld en vereenvoudigd.
- Wijzigingen
aan Gelijkgestelde Dagen: Dagen die aanleiding hebben gegeven tot de
betaling van een vergoeding ingevolge de wetgeving inzake verplichte
ziekte- en invaliditeitsverzekering (met uitzondering van
moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of adoptieverlof),
schadeloosstelling voor arbeidsongevallen/beroepsziekten,
werkloosheidsverzekering (met uitzondering van tijdelijke werkloosheid
tijdens een arbeidsovereenkomst), invaliditeitspensioen mijnwerkers,
overgangsuitkering pensioenregelgeving, carenzdag, andere dagen van afwezigheid
zonder behoud van loon, en dagen van beroepsopleiding, worden niet meer
gelijkgesteld met arbeidsdagen voor de toelaatbaarheid. Dagen van
moederschapsrust-gelijkaardige situaties en vergoede dagen van tijdelijke
werkloosheid blijven wel gelijkgesteld. Dit past in de wil om perioden
gedekt door een loon meer te valoriseren.
- Afschaffing
van Beschermingsuitkeringen: Het stelsel van de
beschermingsuitkeringen wordt afgeschaft.
- Inschakelingsuitkeringen:
Het stelsel van de inschakelingsuitkeringen wordt behouden. De
beroepsinschakelingstijd wordt echter teruggebracht van 312 naar 156
dagen. Retroactieve toekenning is niet mogelijk als de jongere mee
verantwoordelijk is voor de vertraging (bv. negatieve evaluatie).
- Vereenvoudiging
en Opheffing van Verouderde Bepalingen: De werkloosheidsreglementering
wordt verregaand vereenvoudigd. Dit omvat het opheffen van verwijzingen
naar tewerkstellingsmaatregelen die niet meer bestaan, het opheffen van
artikel 38bis KB Werkloosheid en artikel 40 KB Werkloosheid inzake niet in
aanmerking genomen gelijkgestelde dagen. Ook bepalingen met betrekking tot
de controle van actieve beschikbaarheid door gewestinstellingen (artikelen
59bis tot 59decies en 80 tot 88 KB Werkloosheid) worden opgeheven
aangezien de gewesten deze taak operationeel uitvoeren. Artikel 94bis
(vrijstelling vrijwillige militaire inzet) en artikel 108bis (halftijds
brugpensioen) worden eveneens opgeheven omdat ze zonder voorwerp zijn.
Artikel 116, dat maatregelen bevatte inzake degressiviteit en verlenging
van uitkeringsperiodes, wordt vervangen door bepalingen over de duur van
het recht, aangezien de uitkeringen in de tijd worden beperkt.
- Wijzigingen
inzake Inkomensgarantie-uitkering (IGU): De oude, meer voordelige
berekeningswijze voor een beperkte groep deeltijdse werknemers (ongeveer
388 in januari 2025) wordt beëindigd. Regels worden ingevoerd om
constructies te ontraden die tot doel hebben voordelen te maximaliseren
door werknemers te ontslaan en opnieuw deeltijds in dienst te nemen.
- Ziekte
of Invaliditeit tijdens Werkloosheid: Een periode gedekt door
uitkeringen wegens ziekte- of invaliditeitsverzekering, schadeloosstelling
voor arbeidsongevallen of beroepsziekten verlengt de duur van het recht op
uitkeringen, maar heeft geen impact op de bepaling van de
vergoedingsperiodes of -fasen. Echter, er is een vraag of het verenigbaar
is met grondwettelijke beginselen dat er geen onderbreking wordt
voorzien gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid/invaliditeit, wat
de gevolgen voor de betrokkene ernstiger maakt dan voorheen. Een redelijke
verantwoording is nodig, of een passende onderbreking moet worden
voorzien.
- Aanpassing
Loonschijven: De schaal van de loonschijven wordt gewijzigd om
rekening te houden met de verhoging van de hoogste loongrens .
- Ouderschapsverlof
voor Pleegouders: De werknemer die als pleegouder een kind in
langdurige pleegzorg opneemt, krijgt dezelfde rechten als de werknemer die
ouder is inzake ouderschapsverlof. Dit recht wordt verankerd in een
wetskrachtige norm.
- Geschikte
Betrekking: In afwijking van het principe dat de nettoloon van een
passende betrekking ten minste gelijk moet zijn aan de
werkloosheidsuitkering, geldt dit niet voor de eerste zes maanden van de
eerste vergoedingsperiode.
Implicaties van de Wijzigingen:
- Rechtsonzekerheid
(Carried Interest): De regering stelt carried interest betaald aan een
natuurlijke persoon te kwalificeren en te belasten als roerend inkomen
om rechtsonzekerheid over de aard van deze inkomsten weg te nemen.
- Fiscale
Concurrerendheid en Keuze: Door carried interest voor natuurlijke
personen tegen een apart tarief van 25% te belasten, streeft de
regering ernaar om fiscale overwegingen minder te laten spelen bij de
keuze om carried interest via een vennootschap te ontvangen. De beperking
op het aanleggen van een liquidatiereserve door vennootschappen die
carried interest aandelen aanhouden, past ook in deze doelstelling. Zoals
in onze eerdere conversatie vastgesteld, valt deze kwalificatie als
roerend inkomen, omdat het expliciet wordt uitgesloten van kwalificatie
als beroepsinkomen, in beginsel buiten de berekeningsbasis voor sociale
bijdragen van zelfstandigen. Bron bevestigt dat de kwalificatie als
roerend inkomen voor inkomsten uit een beroepswerkzaamheid gevolgen heeft,
onder meer op sociaal vlak, door te voorkomen dat het de progressieve
belastingdruk van beroepsinkomsten ondergaat.
- Stimulans
tot Werkhervatting en Stijging Werkgelegenheid: Een beperking van de
werkloosheidsuitkering in de tijd stimuleert de werkloze meer om actief
naar werk te zoeken, wat leidt tot een verhoging van de uitstroom uit de
werkloosheid en bijgevolg een dalende werkloosheidsgraad. Het doen afnemen
van de populatie werklozen is een middel om de welvaart te verstevigen. De
verwachte effecten steunen op wetenschappelijke inzichten.
- Sociale
Bescherming en Kwetsbare Groepen: De beperking van de
werkloosheidsduur gaat gepaard met compenserende maatregelen zoals
een verhoging van de financiering van de OCMW's/leefloon en een
versterking van de tewerkstellingskansen in de sociale economie, om de
bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen. Het recht op leefloon is
vergelijkbaar met het bedrag van de werkloosheidsuitkering in de derde
periode van het vroegere systeem. Het afschaffen van de
beschermingsuitkering kan de betrokken, kwetsbare doelgroep echter
onevenredig treffen, zeker omdat er onzekerheid bestaat over de
toereikendheid van eventuele regionale compenserende maatregelen.
- Grondwettelijke
Principes en Rechtszekerheid:
- Gelijkheid
en niet-discriminatie: Verschillen in behandeling, zoals de
uitsluiting van aandelenopties 1999 van de nieuwe carried interest
regeling en de afwijking voor geschikte betrekking tijdens de eerste 6
maanden, dienen deugdelijk gemotiveerd te worden. De vraag rijst ook of
het verenigbaar is dat er geen onderbreking van de uitkeringsperiode is
bij ziekte/invaliditeit. Overgangsregelingen of hun afwezigheid mogen
niet leiden tot onredelijk te verantwoorden verschillen in behandeling of
buitensporige aantasting van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
- Recht
op Sociale Zekerheid (Art. 23 Grondwet): De hervorming kan een
achteruitgang van het beschermingsniveau inhouden, wat redelijkerwijze
verantwoord moet worden door het algemeen belang. De mogelijkheid om
terug te vallen op een leefloon sluit niet uit dat er een schending is
wanneer het recht op een uitkering op basis van bijdragen op te
verregaande wijze wordt aangetast. Het afschaffen van de
beschermingsuitkering kan onevenredig zijn. De wijzigingen moeten
verantwoord worden ten aanzien van de standstill-verplichting die
voortvloeit uit artikel 23.
- Rechtszekerheid:
Het ontbreken van objectieve criteria om te bepalen wat precies
belastbare carried interest is, doet afbreuk aan de rechtszekerheid. Ook
bij de anti-misbruikbepalingen inzake effectenrekeningen moet duidelijk
zijn wanneer een "ander motief dan ontwijking van de taks" als
"hoofdzakelijk" wordt beschouwd, zodat het vermoeden niet de
facto onweerlegbaar wordt. De inwerkingtreding van de
anti-misbruikbepalingen moet duidelijk in de wettekst worden vermeld. De
gekozen wetgevingsmethode (wijziging van KB/MB bij wet) kan verwarring
veroorzaken en de mogelijkheid tot toekomstige wijzigingen door de
Koning/minister onduidelijk maken. Het opnemen van ouderschapsverlof voor
pleegouders in een programmawet kan het later terugvinden bemoeilijken.
- Vrijheid
van Vestiging/Kapitaal (EU Recht): De regeling inzake
liquidatiereserves en carried interest kan als een belemmering van de
vrijheid van vestiging worden beschouwd indien het vennootschappen ervan
weerhoudt hun zetel te verplaatsen. Dit vereist rechtvaardiging door
dwingende redenen van algemeen belang en moet evenredig zijn. Het
tegengaan van belastingontwijking kan hier als motief worden aangevoerd.
- Budgettaire
Doelstellingen: De hervorming maakt deel uit van budgettaire
doelstellingen voor de begroting 2025. Budgettaire redenen als
rechtvaardiging moeten voldoende steunen op objectieve gegevens.
- Rol
van de Gewesten: De gewesten zijn bevoegd voor bepaalde aspecten,
zoals de controle van actieve beschikbaarheid (DISPO) en opleidings- en
stage-uitkeringen. De mogelijkheid van pleegouderverlof voor hun personeel
hangt af van hun beslissing. De hervorming dient rekening te houden met
deze bevoegdheidsverdeling.
- Regularisatie:
Regularisatie van gewestelijke belastingen waarvoor de federale overheid
de dienst verzekert, is enkel mogelijk mits een samenwerkingsakkoord met
het gewest. Bij onduidelijkheid over welke belastingen ontdoken zijn, is
een allesomvattend samenwerkingsakkoord met alle betrokken
overheden nodig; bij ontstentenis daarvan is regularisatie in die
"grijze zone" niet mogelijk.
Samenvattend beoogt de voorgestelde hervorming van de
werkloosheidsreglementering een fundamentele verschuiving naar een
verzekeringsprincipe waarbij de duur van de uitkering wordt beperkt in de tijd,
de toelaatbaarheidsvoorwaarden worden vereenvoudigd en gelijkgestelde periodes
minder snel in aanmerking komen, met als doel de werkhervatting te stimuleren
en de tewerkstellingsgraad te verhogen, en tegelijk compenserende maatregelen
te voorzien voor kwetsbare groepen via OCMW's en sociale economie. De belasting
van carried interest wordt expliciet als roerend inkomen gekwalificeerd met een
apart tarief van 25% om fiscale rechtsonzekerheid weg te nemen en de keuze voor
ontvangst via een vennootschap minder fiscaal gedreven te maken. Er worden
echter diverse vragen gesteld bij de verenigbaarheid van bepaalde maatregelen
met grondwettelijke beginselen (gelijkheid, sociale zekerheid) en de
rechtszekerheid.
Op basis van de bronnen zijn er verschillende wijzigingen
die van invloed zijn op liquidatiereserves:
- Algemene
wijzigingen in tarieven en termijnen: De bronnen vermelden
aanpassingen van het tarief van de roerende voorheffing op uitkeringen uit
liquidatiereserves. De minimale houdtermijn van de reserve wordt verkort
van 5 naar 3 jaar. De tarieven voor dividenden die voortkomen uit een
aantasting van de liquidatiereserve bedragen 5%, 6,5% of 20%, afhankelijk
van wanneer de reserves zijn toegevoegd.
- Overgangsmaatregel:
Voor belastingplichtigen die vóór 1 januari 2026 liquidatiereserves hebben
opgebouwd, is er de mogelijkheid om te kiezen voor een uitkering na 3 jaar
tegen een tarief van 6,5%, in plaats van 5 jaar te moeten wachten om het
tarief van 5% te genieten. Dit is bedoeld om te voorkomen dat deze
bedrijven nadelig worden beïnvloed door de nieuwe regels. De regel dat de
oudst gevormde reserves geacht worden eerst te zijn aangetast, blijft van
toepassing.
- Beperking
bij bezit van Carried Interest Vehikel-aandelen: Een belangrijke
nieuwe bepaling voegt een lid toe aan artikel 184quater WIB 92. Een
vennootschap kan geen liquidatiereserve aanleggen zolang zij aandelen of
deelbewijzen van een carried interest vehikel aanhoudt. Dit verbod
geldt ook voor het jaar waarin deze aandelen of deelbewijzen definitief
worden vervreemd. De intentie is om te voorkomen dat investeringen in
carried interest vehikels via een managementvennootschap al te voordelig
zouden kunnen worden uitgekeerd. In de praktijk werd carried interest
ontvangen door een managementvennootschap soms voordelig uitgekeerd via
liquidatiereserves (5% na 5 jaar, of 0% bij liquidatie). Het doel van deze
beperking is om een einde te stellen aan deze praktijk. De bedoeling is
dat elke aanleg van een liquidatiereserve is uitgesloten voor
managementvennootschappen die aandelen van een carried interest vehikel
bezitten, zelfs als het geen betrekking heeft op het deel van de winst dat
voortkomt uit carried interest. Dit verbod geldt zolang de aandelen in het
carried interest vehikel onrechtstreeks worden aangehouden door een
carried interest begunstigde.
Op basis van de bronnen wordt het begrip "financiële
vaste activa" voornamelijk gedefinieerd door de wetgeving op de
boekhouding en de jaarrekening van ondernemingen.
De belangrijkste bron voor deze definitie is artikel 3:89
van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen
en verenigingen (KB/WVV). Dit artikel onderscheidt drie soorten deelnemingen
die als "Financiële vaste activa" kunnen worden aangemerkt:
- Deelneming
in verbonden entiteiten: Dit zijn entiteiten die met de vennootschap
banden hebben zoals bedoeld in artikel 1:20 van het Wetboek van
vennootschappen en verenigingen.
- Deelneming
in vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat: Dit zijn
niet-verbonden ondernemingen waarmee een vennootschap banden heeft zoals
bedoeld in artikel 1:23 van het Wetboek van vennootschappen en
verenigingen.
- Deelneming
in andere financiële vaste activa: Deze post omvat maatschappelijke
rechten in andere ondernemingen die geen deelneming vormen, maar die ertoe
strekken de eigen bedrijfsuitoefening van de vennootschap te bevorderen
door het scheppen van een duurzame en specifieke band met die ondernemingen.
Het is hierbij belangrijk dat de participatie bestemd is om de activiteit
van de onderneming duurzaam te ondersteunen en dus niet uitsluitend voor
investeringsdoeleinden wordt aangehouden.
De bronnen geven aan dat de principes van artikel 3:89
KB/WVV inhoudelijk ook moeten worden doorgetrokken naar entiteiten waarop dit
artikel niet rechtstreeks van toepassing is.
Voor bepaalde sectoren zoals kredietinstellingen en
verzekeringsondernemingen gelden specifieke regels, hoewel de inhoudelijke
indeling van financiële vaste activa vaak gelijkaardig is.
- Voor
kredietinstellingen kan de definitie van financiële vaste activa worden
afgeleid van de balanspost VII "Financiële vaste activa" in hun
specifieke KB (KB van 23 september 1992), die inhoudelijk vergelijkbaar is
met post IV in het algemeen boekhoudrecht.
- De
wetgeving voor verzekeringsondernemingen (KB van 17 november 1994) bevat
geen rechtstreekse verwijzing naar het begrip "immobilisations
financières". Om een vergelijkbare behandeling te verzekeren, moet
dit begrip voor verzekeringsondernemingen worden begrepen als aandelen en
deelbewijzen die te boeken zijn onder specifieke balansposten (C.II en
C.III), waarbij die in C.III de aard moeten hebben van "andere
financiële vaste activa" volgens rubriek IV.C. van artikel 3:89
KB/WVV.
Het bezit van een deelneming met een aanschaffingswaarde van
ten minste €2.500.000 euro vereist voor vennootschappen die geen kleine
vennootschappen zijn, dat deze deelneming de aard van financiële vaste activa
heeft om in aanmerking te komen voor de DBI-aftrek. Voor kleine vennootschappen
geldt deze bijkomende voorwaarde niet, omdat een dergelijke deelneming door
haar relatieve grootte automatisch wordt vermoed bestemd te zijn voor een
duurzame ondersteuning van de bedrijfsuitoefening. De invulling van het begrip
"de aard van financiële vaste activa hebben" voor niet-kleine
vennootschappen kan verwijzen naar definities en bijlagen in Richtlijn
2013/34/EU en, indien nuttig, IFRS 10.