dinsdag 29 juli 2025

Programmawet 18 juli 2025

 

Bron


TITEL 1. — ALGEMENE BEPALING

Artikel 1. Dit is een algemene opening die zegt dat deze wet regels stelt over een zaak die in artikel 74 van de Grondwet staat. Dat is een soort formele verklaring over hoe de wet past binnen de Belgische grondwet.



TITEL 2. — FINANCIËN

Dit deel gaat over geldzaken, belastingen en andere financiële regels.

HOOFDSTUK 1. — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK DIVERSE RECHTEN EN TAKSEN BETREFFENDE DE TAKS OP DE INSCHEPING VAN EEN LUCHTVAARTUIG

Dit hoofdstuk past de regels aan voor de belasting die je betaalt als je in een vliegtuig stapt.

Artikel 2. De wet verandert iets in artikel 162 van het Wetboek diverse rechten en taksen:

  • De belasting voor een passagier met een verder gelegen bestemming wordt 5 euro.
  • Een oudere bepaling (onder 3°) wordt verwijderd. Dit kan betekenen dat er voor die specifieke bestemmingen (die onder de oude bepaling vielen) nu ook 5 euro geldt, of dat de belasting daarop helemaal verdwijnt.

Artikel 3. Dit deel van de wet (dit hoofdstuk) gaat in op de dag dat het in het Belgisch Staatsblad verschijnt.

HOOFDSTUK 2. — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK DER REGISTRATIE-, HYPOTHEEK- EN GRIFFIERECHTEN

Dit hoofdstuk past regels aan voor registratierechten (bijvoorbeeld bij aankoop van onroerend goed), hypotheekrechten en griffierechten (kosten voor de rechtbank).

Artikel 4. Er zijn twee belangrijke wijzigingen in artikel 238 van dit Wetboek:

  1. Een bedrag wordt verhoogd van 150 naar 1000. Dit gaat waarschijnlijk over een bepaald recht of tarief.
  2. Het recht wordt jaarlijks geïndexeerd. Dit betekent dat het bedrag automatisch wordt aangepast aan de inflatie.
    • De formule is: basisrecht x nieuwe index / beginindex.
    • De beginindex is de consumptieprijsindex van september 2024.
    • De nieuwe index is die van september van het jaar vóór elke indexering.
    • Het afgeronde bedrag (na indexering) wordt afgerond naar de hogere tiental euro.
    • De Federale Overheidsdienst Financiën moet het nieuwe bedrag uiterlijk in december elk jaar publiceren in het Belgisch Staatsblad en op hun website. Dit zorgt voor transparantie.

Artikel 5. Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 3. — WIJZIGINGEN BETREFFENDE DE INKOMSTENBELASTINGEN

Dit is een groot hoofdstuk dat aanpassingen regelt voor inkomstenbelastingen.

Afdeling 1. — Carried interest

Dit gaat over een specifiek type inkomen, vaak voorkomend in de financiële sector (denk aan managers van investeringsfondsen die een deel van de winst krijgen).

Artikel 6. De wet voegt twee nieuwe definities toe aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen:

  • "Carried interest begunstigde": Dit is een natuurlijk persoon (of iemand die daarmee verbonden is) die activiteiten uitvoert.
  • "Carried interest vehikel": Dit is een Belgisch of buitenlands collectief beleggingsfonds (zoals een investeringsfonds) dat geld ophaalt bij beleggers om dit te investeren. Dit fonds voldoet niet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (een Europese richtlijn voor bepaalde beleggingsfondsen) of een vergelijkbare buitenlandse regeling.

Artikel 7. De wet voegt toe dat "Carried interest" (het deel van de winst waar de begunstigde recht op heeft) nu expliciet als een inkomen van de "Carried interest begunstigde" wordt gezien.

Artikel 8. Dit artikel legt uit wat "Carried interest" precies omvat:

  1. Deel van de winst van een "Carried interest vehikel": Dit omvat ook dividenden, betaald aan de begunstigde. Hiervan mag de aanschaffingswaarde van de rechten in het vehikel worden afgetrokken. Echter, het deel dat puur de opbrengst is van een investering door de begunstigde zelf (en niet meer is dan wat een 'gewone' belegger zou krijgen), telt niet mee als "Carried interest".
  2. Meerwaarde bij overdracht van rechten: Als de begunstigde zijn rechten in het "Carried interest vehikel" verkoopt met winst, telt die winst (na aftrek van de aanschaffingswaarde en de normale investeringsopbrengst) ook als "Carried interest".
  3. Uitkeringen als dividenden: Bepaalde uitkeringen (bijvoorbeeld bij verdeling van vermogen van het vehikel) worden ook als "Carried interest" gezien, weer na aftrek van aanschaffingswaarde en uitsluiting van de normale investeringsopbrengst.
  • Uitzondering: Inkomsten uit aandelenopties die vallen onder een specifieke wet uit 1999 (bedoeld voor werkgelegenheid) vallen niet onder "Carried interest".

Artikelen 9 t/m 15. Deze artikelen zijn vrij technisch en passen andere delen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen aan om rekening te houden met de nieuwe definitie van "Carried interest". Ze zorgen ervoor dat "Carried interest" op de juiste manier wordt behandeld in de belastingregels. Belangrijk om te weten is dat de inkomsten uit "Carried interest" (bedoeld in artikel 17, § 1, 6°) belast worden tegen een tarief van 25%. Ook behouden deze inkomsten hun aard van roerende inkomsten.

Artikel 16. Een bedrijf kan geen liquidatiereserve aanleggen zolang het aandelen of deelbewijzen bezit van een "Carried interest vehikel", als deze aandelen of deelbewijzen indirect in handen zijn van een "Carried interest begunstigde". Dit geldt zelfs voor het jaar waarin deze aandelen definitief zijn verkocht. Een liquidatiereserve is een manier voor bedrijven om winsten tegen een lager tarief opzij te zetten. Deze maatregel voorkomt dat men via deze weg belasting ontwijkt op Carried Interest.

Artikel 17. Dit artikel stelt vast wanneer een belastingplichtige wordt geacht "Carried interest" toe te kennen die een begunstigde ontvangt van een buitenlands "Carried interest vehikel". Het gaat hier om gevallen waarin het buitenlandse vehikel verbonden is met de belastingplichtige en de Carried interest wordt ontvangen vanwege de werkzaamheden van de begunstigde ten behoeve van de belastingplichtige.

Artikel 18. Voert verdere technische wijzigingen in, waaronder het opnemen van artikel 19quater (dat is het artikel over Carried Interest) in de relevante bepalingen.

Artikel 19. Herbevestigt dat de belasting op de inkomsten vermeld in artikel 17, § 1, 6° (Carried interest dus), 25% bedraagt.

Artikelen 20 en 21. Nog meer technische aanpassingen om de verwijzingen naar de nieuwe Carried Interest bepalingen te integreren in andere delen van de wetgeving.

Artikel 22. Deze afdeling (over Carried interest) treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op inkomsten die vanaf die datum worden betaald of toegekend.

  • Uitzondering: Het is niet van toepassing op inkomsten van een "Carried interest vehikel" dat al in vereffening was gesteld (dus bijna opgedoekt) op de datum van inwerkingtreding.
  • Uitzondering: Artikel 16 (over liquidatiereserves) treedt pas in werking vanaf aanslagjaar 2026.

Afdeling 2. — Exit taks

Dit hoofdstuk introduceert een "exit tax", een belasting die wordt geheven wanneer activa uit België worden verplaatst.

Artikel 23. Voegt een nieuwe categorie toe aan de definitie van dividenden: een deel van het vermogen van een vennootschap dat als dividend wordt gezien in de vennootschapsbelasting. Dit gebeurt in twee gevallen:

  • Bij bepaalde transacties waarbij activa niet langer in België worden gebruikt of behouden (artikel 210, § 1, 4°).
  • Bij andere transacties waarbij activa niet langer in België worden gebruikt of behouden (artikel 210, § 1, 1° en 1°bis). Dit betekent dat als een bedrijf bijvoorbeeld activa verplaatst naar het buitenland via deze operaties, dit als een dividenduitkering kan worden belast.

Artikel 24. Past de wet aan zodat dividenden die voortkomen uit de verwezenlijking van activa die naar het buitenland zijn overgebracht door zo'n 'exit' operatie, onder bepaalde voorwaarden afgetrokken kunnen worden. Dit voorkomt dubbele belasting. De belastingplichtige moet wel aantonen dat dit zo is.

Artikel 25. Stelt dat dividenden die voortvloeien uit de realisatie van activa die naar het buitenland zijn overgebracht door zo'n 'exit' operatie, onder bepaalde voorwaarden ook van de winst van het belastbare tijdperk kunnen worden afgetrokken. Ook hier moet de belastingplichtige dit aantonen.

Artikel 26. Dit artikel is technisch en past verschillende paragrafen van artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen aan om de nieuwe categorie van dividenden die onder de exit taks vallen op te nemen in de berekeningen en bepalingen.

Artikelen 27 t/m 29. Deze artikelen zijn eveneens technisch en zorgen ervoor dat de nieuwe dividendcategorie (van de exit taks) correct wordt verwerkt in andere relevante artikelen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Artikel 30. Voegt een bepaling toe over de 'exit taks': als activa worden overgebracht naar een andere EU-lidstaat of EER-lidstaat die een overeenkomst heeft met België over wederzijdse bijstand bij invordering, dan geldt er een specifieke bepaling voor het bedrag dat als dividend wordt aangemerkt. Dit kan gunstiger zijn.

Artikel 31. Deze afdeling (over de exit taks) treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op de transacties die vanaf die datum plaatsvinden.

Afdeling 3. — Liquidatiereserve en VVPRbis

Dit gaat over regelingen die bedrijven kunnen gebruiken om winsten tegen een lager belastingtarief uit te keren aan aandeelhouders.

Artikel 32. Wijzigt de belastingtarieven voor dividenden:

  1. Het tarief voor bepaalde dividenden wordt 15% als ze worden uitgekeerd uit de winstverdeling van het derde boekjaar na de inbreng of later. Of, als ze door een "private privak" (een soort beleggingsfonds) worden uitgekeerd, voor zover ze afkomstig zijn van dividenden die aan een bepaald tarief kunnen worden onderworpen.
  2. Een nieuw tarief van 20% wordt ingevoegd voor dividenden die worden uitgekeerd uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na de inbreng, als die inbreng uiterlijk op 31 december 2025 is gebeurd. Ook hier geldt een soortgelijke regel voor "private privaks".
  3. De tarieven voor dividenden die voortkomen uit de aantasting van een liquidatiereserve (geld dat je als bedrijf opzij hebt gezet tegen een lager tarief) worden gewijzigd naar 5%, 6,5% of 20%, afhankelijk van wanneer de reserve werd aangelegd en hoe lang ze is behouden:
    • Als de reserve uiterlijk op 31 december 2025 is aangelegd:
      • 5% als het deel minstens 5 jaar behouden is gebleven.
      • 6,5% als het deel tussen 3 en 5 jaar behouden is gebleven.
      • 20% als het deel minder dan 3 jaar behouden is gebleven.
    • Als de reserve later dan 31 december 2025 is aangelegd:
      • 6,5% als het deel minstens 3 jaar behouden is gebleven. Dit geldt ook voor vergelijkbare buitenlandse dividenden.

Artikel 33. Dit artikel brengt vergelijkbare wijzigingen aan in artikel 269 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, specifiek voor de tarieven van de roerende voorheffing (een voorschot op de belasting) op dividenden die afkomstig zijn van een liquidatiereserve.

Artikel 34. Artikelen 32, 3° en 33, 1° en 3° zijn van toepassing op dividenden die toegekend of betaalbaar gesteld zijn vanaf de dag van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 4. — DBI-aftrek

Dit gaat over de aftrek voor Definitief Belaste Inkomsten (DBI), een regeling die dubbele belasting op winsten binnen een groep van bedrijven moet voorkomen.

Artikel 35. De voorwaarden voor DBI-aftrek worden aangepast:

  • De aanschaffingswaarde van de deelneming moet nu ten minste 2.500.000 euro bedragen.
  • Voor bedrijven die geen kleine vennootschap zijn, moet de deelneming de aard hebben van financiële vaste activa. Dit betekent dat het een langetermijninvestering moet zijn en niet zomaar een belegging.

Artikel 36. Brengt vergelijkbare wijzigingen aan in artikel 264/1, waarbij de drempel van 2.500.000 euro en de vereiste van financiële vaste activa voor niet-kleine vennootschappen worden ingevoerd voor bepaalde inkomsten.

Artikel 37.

  • Artikel 35 (over de DBI-aftrek) is van toepassing vanaf aanslagjaar 2026.
  • Artikel 36 treedt in werking op de dag van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
  • Belangrijk: Als een bedrijf zijn boekjaar afsluitdatum aanpast vanaf 3 februari 2025 met als enig doel belasting te ontwijken, heeft die aanpassing geen effect voor de toepassing van artikel 35. Dit is om misbruik te voorkomen.

HOOFDSTUK 4. — PROCEDURE – AFSCHAFFING VAN BELASTINGVERHOGINGEN IN GEVALLEN VAN GOEDE TROUW

Dit hoofdstuk regelt wanneer de belastingdienst geen extra boetes (belastingverhogingen) oplegt.

Artikel 38.

  • Bij een eerste overtreding die te goeder trouw is begaan, wordt afgezien van een belastingverhoging.
  • Goede trouw wordt vermoed te bestaan bij een eerste overtreding, tenzij het tegendeel wordt bewezen.
  • Uitzondering: Dit geldt niet in gevallen van toepassing van artikel 351 (een artikel dat waarschijnlijk gaat over ernstige inbreuken). Dit is een versoepeling voor kleine fouten.

Artikel 39. Dit hoofdstuk is van toepassing op belastingaanslagen die worden geïnd vanaf de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 5. — HERINVOERING VAN EEN PERMANENT SYSTEEM INZAKE FISCALE REGULARISATIE

Dit hoofdstuk herintroduceert de mogelijkheid om 'zwart geld' of niet aangegeven inkomsten te regulariseren, oftewel wit te wassen tegen betaling van een boete, zonder strafrechtelijke vervolging voor de fiscale fraude.

Artikel 40. Definieert belangrijke begrippen voor dit regularisatiesysteem:

  1. Contactpunt: Een speciaal punt bij de Federale Overheidsdienst Financiën voor regularisaties.
  2. Regularisatieaangifte: Een aangifte bij de FOD Financiën van inkomsten, bedragen, btw-transacties en kapitalen om een regularisatieattest te krijgen en de verschuldigde heffing te betalen.
  3. Natuurlijke personen: Rijksinwoners en niet-rijksinwoners die onder de personenbelasting vallen.
  4. Rechtspersonen: Binnenlandse en buitenlandse vennootschappen, burgerlijke vennootschappen, verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, rechtspersonen die aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn.
  5. Geregulariseerde inkomsten: Inkomsten die worden aangegeven en normaal onder de inkomstenbelasting vallen. Dit omvat ook inkomsten van juridische constructies, roerende inkomsten van buitenlandse rekeningen en buitenlandse levensverzekeringsovereenkomsten.
  6. Geregulariseerde sommen: Geld en waarden die normaal niet onder de inkomstenbelasting vallen, maar onder andere wetboeken (registratie-, hypotheek- en griffierechten of diverse rechten en taksen).
  7. Geregulariseerde btw-handelingen: Btw-plichtige transacties die worden aangegeven.
  8. Aangever: De persoon of het bedrijf dat de aangifte indient.
  9. Gemachtigde: Een erkende professional (bv. advocaat, accountant).
  10. Heffing: Het totaalbedrag dat verschuldigd is door de regularisatie.
  11. Fiscaal verjaarde kapitalen: Kapitalen waarvoor de belastingdienst geen heffingsbevoegdheid meer kan uitoefenen vanwege het verstrijken van termijnen (verjaring).

Artikel 41. Bepaalt de heffingen die je moet betalen voor regularisatie:

  • Voor geregulariseerde inkomsten: Het normale inkomstenbelastingtarief + 30 procentpunten. Er wordt geen rekening gehouden met belastingverminderingen of -kredieten.
  • Voor geregulariseerde sommen: Het normale belastingtarief + 30 procentpunten.
  • Voor geregulariseerde btw-handelingen: Het btw-tarief + 30 procentpunten.

Artikel 42. Als je de heffingen volgens artikel 41 definitief en zonder voorbehoud betaalt, heeft dit belangrijke gevolgen:

  • De geregulariseerde inkomsten zijn niet meer onderworpen aan de inkomstenbelasting (inclusief verhogingen, boetes en intresten).
  • De geregulariseerde sommen zijn niet meer onderworpen aan andere rechten of taksen.
  • De geregulariseerde btw-handelingen zijn niet meer onderworpen aan btw, noch aan extra boetes of sancties. In wezen koop je hier je rust af.

Artikel 43. Voor fiscaal verjaarde kapitalen (geld dat de belastingdienst niet meer kan opeisen door verjaring) geldt een heffing van 45 procentpunten op het kapitaal. Dit geldt voor kapitalen afkomstig van fiscale misdrijven, levensverzekeringen, buitenlandse rekeningen en juridische constructies.

Artikel 44. De regularisatieaangifte, betaling of het attest heeft geen effect in de volgende gevallen:

  1. Als de geregulariseerde bedragen voortkomen uit misdrijven beschreven in artikel 505 van het Strafwetboek (bijvoorbeeld witwassen van geld), tenzij ze uitsluitend afkomstig zijn van specifieke fiscale misdrijven. Dit is om te voorkomen dat zware criminele winsten worden witgewassen.
  2. Als de bedragen voortkomen uit andere misdrijven gerelateerd aan witwassen (wet van 18 september 2017), met uitzondering van bepaalde lichtere misdrijven zoals "misbruik van vennootschapsgoederen" of "misbruik van vertrouwen".
  3. Als de aangever al schriftelijk op de hoogte was van een lopend onderzoek door Belgische instanties (justitie, belastingdienst, sociale zekerheid, etc.) vóór de aangifte.
  4. Als er al eerder een regularisatieaangifte is ingediend voor dezelfde aangever.

Artikel 45. Beschrijft de procedure:

  • De aangifte gebeurt bij het Contactpunt via een standaardformulier (model vastgesteld door de Koning).
  • Het formulier moet informatie bevatten over de aangever, gemachtigde, bedragen en datum.
  • Onderliggende documenten kunnen tot zes maanden na de aangifte worden ingediend. Het Contactpunt kan deze controleren.
  • Documenten die geen betrekking hebben op de geregulariseerde bedragen, worden niet als onderdeel van de aangifte gezien en kunnen later niet worden gebruikt tegenover instanties.
  • De aangifte moet vergezeld gaan van een korte verklaring over het "fraudeschema", de omvang, oorsprong, periode en gebruikte financiële rekeningen.
  • Het Contactpunt stuurt een ontvangstbevestiging en bepaalt de verschuldigde heffing.
  • De betaling moet definitief en zonder voorbehoud binnen 15 kalenderdagen na de verzenddatum van die brief gebeuren.
  • Na betaling stuurt het Contactpunt een regularisatieattest.
  • Het Contactpunt informeert de Cel voor financiële informatieverwerking (een anti-witwascel) over de regularisatie, inclusief een kopie van het attest en gegevens, maar zonder het fraudeschema.
  • De aangiften worden genummerd en bijgehouden.
  • De ambtenaren van het Contactpunt zijn gebonden aan het beroepsgeheim. Ze mogen de informatie niet bekendmaken aan andere diensten van de FOD Financiën. Dit beroepsgeheim doet echter geen afbreuk aan meldingsplichten aan het Europees Openbaar Ministerie.

Artikel 46. De aangifte, betaling en het attest mogen niet gebruikt worden als aanwijzing voor fiscale onderzoeken of controles, noch voor het melden van inbreuken of uitwisselen van informatie, behalve voor het vaststellen van de verschuldigde heffing zelf. Dit moet vertrouwen wekken bij mensen die willen regulariseren.

Artikel 47. Het regularisatieattest kan, binnen de gestelde grenzen, gebruikt worden als bewijsmiddel voor rechtbanken en overheidsdiensten.

Artikel 48. Dit artikel is cruciaal:

  • Personen die bepaalde fiscale misdrijven (bv. valse aangifte, btw-fraude) of misdrijven gerelateerd aan witwassen (artikel 505 Strafwetboek, voor zover het vermogensvoordelen uit die misdrijven betreft) hebben begaan, zijn vrijgesteld van strafvervolging als:
    • Ze vóór de regularisatieaangifte geen voorwerp waren van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek voor die misdrijven.
    • Ze een regularisatieaangifte hebben gedaan onder de voorwaarden van dit hoofdstuk.
    • De verschuldigde heffing definitief en zonder voorbehoud is betaald.
  • Voor andere misdrijven (die niet direct fiscaal zijn, maar gerelateerd aan de fiscale fraude, bv. misbruik van vennootschapsgoederen) kunnen personen nog steeds vervolgd worden. Maar ook hier geldt vrijstelling van straf als aan de voorwaarden is voldaan (geen onderzoek vóór aangifte, regularisatie gedaan, heffing betaald).
  • Dit geldt niet voor medeplichtigen of mededaders die zelf geen regularisatieaangifte hebben ingediend.
  • De leden van het Contactpunt hebben geen meldingsplicht aan het parket.

Artikel 49.

  • De aangever moet schriftelijk bewijzen dat de inkomsten, sommen, btw-handelingen en fiscaal verjaarde kapitalen hun normale belastingregime hebben ondergaan. Andere bewijsmiddelen (behalve eed en getuigen) zijn ook toegestaan.
  • Als dit niet kan worden aangetoond, moeten de bedragen worden geregulariseerd. Je moet dan wel de aard van de belasting, categorie en periode aantonen.
  • GEEN regularisatie is mogelijk voor inkomsten die verband houden met zeer ernstige misdrijven zoals terrorisme, georganiseerde misdaad, drugshandel, mensenhandel, zware milieucriminaliteit, corruptie etc..
  • Geregulariseerde bedragen gelden alleen voor federale belastingen en bepaalde gewestelijke belastingen.

Artikel 50. Regularisatie van een gewestelijke belasting is alleen mogelijk als er een samenwerkingsakkoord is afgesloten met het betrokken gewest.

Artikel 51. Er wordt een "Contactpunt regularisaties" opgericht binnen de dienst "voorafgaande beslissingen in fiscale zaken" (ook wel de rulingcommissie genoemd). Dit Contactpunt valt onder het toezicht van een college en hun beslissingen moeten worden goedgekeurd.

HOOFDSTUK 6. — WIJZIGINGEN BETREFFENDE DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE

Dit hoofdstuk past regels aan voor de btw (belasting over de toegevoegde waarde).

Afdeling 1. — Verlaagd btw-tarief met betrekking tot de renovatie van privéwoningen, de afbraak van gebouwen en heropbouw van woningen en de levering van sommige brandstoffen

Dit gaat over de voorwaarden waaronder je een lager btw-tarief betaalt voor bouwwerken en brandstoffen.

Artikel 52. Voegt een bepaling toe over centrale verwarmingsinstallaties die werken op fossiele brandstoffen: de levering en aanhechting van onderdelen daarvan aan een gebouw valt nu onder een specifieke btw-regeling. (De tekst specificeert niet direct of het hier om een verlaagd tarief gaat voor deze specifieke aanpassingen, maar het is ingevoegd in een rubriek over verlaagde tarieven).

Artikel 53. Dit is een lang en gedetailleerd artikel over het verlaagde btw-tarief voor afbraak en heropbouw van woningen:

  • § 1. Voor eigen bewoning door de bouwheer-natuurlijke persoon (jijzelf bouwt voor jezelf):
    • De woning moet na de werken je enige en hoofdzakelijk eigen woning zijn. Je moet er snel je domicilie vestigen.
    • De totale bewoonbare oppervlakte mag niet meer dan 200 m² zijn.
    • De bouwheer moet vóór de belasting opeisbaar wordt, een verklaring indienen bij de minister van Financiën via een elektronisch adres. Deze verklaring bevat je rijksregisternummer, telefoonnummer, identificatiegegevens van alle eigenaars, adressen, kadastrale gegevens, en bevestiging dat het de enige en hoofdzakelijk eigen woning is, met de oppervlakte. Er moeten kopieën van de omgevingsvergunning en aannemingscontract(en) bij zijn.
    • Je moet een kopie van deze verklaring aan de dienstverrichter(s) (aannemer(s)) geven.
    • De belasting moet uiterlijk 31 december van het jaar van de eerste ingebruikneming of inbezitneming opeisbaar zijn geworden.
    • De facturen moeten vermelden dat de toepassing van het verlaagd tarief gerechtvaardigd is. Jouw verklaring ontlast de aannemer van aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van samenspanning of duidelijke niet-naleving.
    • Uitzonderingen op "enige woning": Andere woningen die je via erfenis hebt (mede-eigenaar, naakte eigenaar, vruchtgebruiker) of een andere eigen woning die je bewoonde en uiterlijk 31 december van het jaar na de eerste ingebruikneming van de nieuwe woning verkocht is, tellen niet mee voor de "enige woning" voorwaarde.
    • Het verlaagde tarief is niet van toepassing op: tuinaanleg, afsluitingen, zwembaden, sauna's, midgetgolfbanen, tennisterreinen, of reiniging. Ook niet op centrale verwarming op fossiele brandstoffen (branders, regeltoestellen).
  • § 2. Voor langdurige verhuur aan of via een sociale woonorganisatie:
    • De woning moet na de werken langdurig worden verhuurd aan een sociaal verhuurkantoor of een erkende sociale huisvestingsmaatschappij/publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon met sociaal oogmerk. Dit kan ook via een beheersmandaat aan zo'n organisatie.
    • De bouwheer moet een verklaring indienen die bevestigt dat de woning minstens 15 jaar zo wordt verhuurd, met gelijkaardige bijlagen als bij §1.
    • Ook hier gelden gelijkaardige regels voor de termijn (uiterlijk 31 december eerste ingebruiknemingsjaar) en facturen.
    • Dezelfde uitzonderingen als in §1 zijn van toepassing (tuin, zwembaden, fossiele brandstofverwarming, reiniging).
  • § 3. Voor de verkoop (levering) van afgebraken en heropgebouwde woningen en bijhorend terrein (door de belastingplichtige die de afbraak/heropbouw heeft uitgevoerd):
    • Dit geldt als de belasting opeisbaar is geworden vanaf 1 juli 2025.
    • De woning moet na de levering ofwel:
      • De enige en hoofdzakelijk eigen woning zijn van de koper (natuurlijke persoon), met domicilie en max 175 m² bewoonbare oppervlakte. (Let op het verschil in oppervlakte met §1: 175m² vs 200m²).
      • Verhuurd worden zoals beschreven in § 2 (aan sociale organisaties).
      • Verhuurd worden zoals beschreven in § 4 (aan een natuurlijke persoon), met een maximum van 175 m² bewoonbare oppervlakte.
    • De verkoper moet een verklaring indienen (medeondertekend door de koper), met gelijkaardige gegevens en bijlagen (vergunning, aannemingscontracten, compromis/akte).
    • De facturen en akten moeten de toepassing van het verlaagd tarief vermelden. Medeondertekening door de koper ontlast de verkoper van aansprakelijkheid.
    • Dezelfde uitzonderingen op "enige woning" als in §1 zijn van toepassing.
    • Het verlaagde tarief is niet van toepassing op zwembaden, sauna's, etc. en specifieke onderdelen van centrale verwarming op fossiele brandstoffen.
  • § 4. Voor langdurige verhuur aan een natuurlijke persoon:
    • De woning moet na de werken door de bouwheer worden verhuurd als woning aan een natuurlijke persoon die er snel zijn domicilie zal vestigen.
    • De totale bewoonbare oppervlakte mag niet meer dan 200 m² zijn.
    • De bouwheer moet een verklaring indienen met gelijkaardige bijlagen als bij §1.
    • Ook hier gelden gelijkaardige regels voor de termijn (uiterlijk 31 december eerste ingebruiknemingsjaar) en facturen.
    • Dezelfde uitzonderingen als in §1 zijn van toepassing (tuin, zwembaden, fossiele brandstofverwarming, reiniging).
  • § 5. Voorwaarden voor behoud van het verlaagde tarief (eigen bewoning):
    • De voorwaarden voor eigen bewoning (§1 en §3, a) moeten vervuld blijven gedurende een periode die ten vroegste eindigt op 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van eerste ingebruikneming.
    • Als de voorwaarden niet meer vervuld zijn tijdens deze periode, moet de bouwheer/verkrijger dit binnen 3 maanden melden en het belastingvoordeel terugstorten aan de Staat (1/5 per jaar).
    • Uitzondering op terugstorting: Bij overlijden of een behoorlijk bewezen geval van overmacht.
  • § 6. Voorwaarden voor behoud van het verlaagde tarief (verhuur):
    • De voorwaarden voor verhuur (§2, §3, b/c en §4) moeten vervuld blijven gedurende een periode die ten vroegste eindigt op 31 december van het vijftiende jaar volgend op het jaar van eerste ingebruikneming. Deze minimum verhuurtermijn wordt vastgelegd in het huurcontract.
    • Als de voorwaarden niet meer vervuld zijn, moet de bouwheer/verkrijger dit binnen 3 maanden melden en het belastingvoordeel terugstorten aan de Staat (1/15 per jaar).
    • Uitzondering op terugstorting: Bij een behoorlijk bewezen geval van overmacht.
  • § 7. Definitie bewoonbare oppervlakte:
    • Voor een eengezinswoning: optellen van alle woonvertrekken, gemeten vanaf en tot de binnenkant van de opgaande muren.
    • Voor een appartement: optellen van alle privatieve woonvertrekken, gemeten vanaf en tot de binnenkant van de gemeenschappelijke muren. Gemeenschappelijke delen tellen proportioneel mee voor geïntegreerde projecten.
    • Woonvertrekken zijn keukens, woonkamers, slaapkamers, zolders/kelders, bureaus en andere woonruimtes. Ook ruimtes voor economische activiteit.
    • Woonvertrekken moeten een minimale oppervlakte van 4 m² en een minimale hoogte van 2 meter hebben om mee te tellen.
    • De Koning kan dit verder wijzigen.
  • § 8. Meerdere bouwheren/kopers:
    • De voorwaarde van de enige woning wordt per bouwheer/koper afzonderlijk bekeken, ongeacht de juridische relatie tussen hen.
    • Als dit betekent dat de belastinggrondslag moet worden gesplitst, gebeurt dit naar verhouding van de eigendomsrechten in de woning.
    • De bouwheren moeten een gezamenlijke schriftelijke verklaring indienen over hun eigendomsdeel, wat de aannemer van aansprakelijkheid ontlast.

Artikel 54. Schrapt Rubriek VIII van tabel B van de bijlage bij het betreffende besluit.

Afdeling 2. — Inwerkingtreding

Artikel 55. Dit hoofdstuk (over btw-tarieven) treedt in werking op de dag van publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 7. — HERINVOERING VAN EEN PERMANENT SYSTEEM SOCIALE REGULARISATIE

Dit hoofdstuk introduceert een vergelijkbaar systeem als de fiscale regularisatie (hoofdstuk 5), maar dan voor niet-betaalde sociale bijdragen.

Artikel 56.

  • De aangever (uit hoofdstuk 5) kan zijn regularisatieaangifte uitbreiden om beroepsinkomsten te dekken waarop niet-verjaarde sociale bijdragen verschuldigd waren volgens het sociaal statuut van zelfstandigen.
  • Hiervoor moet een aanvullende sociale heffing worden betaald die 20% van deze beroepsinkomsten bedraagt.
  • De betaling van deze heffing heeft tot gevolg dat de geregulariseerde beroepsinkomsten niet meer onderworpen kunnen worden aan de betaling van de normale bijdragen of verhogingen/boetes.
  • Belangrijk: De betaling van deze heffing opent geen rechten op sociale uitkeringen. Het is puur een regularisatie.

Artikel 57. De procedure voor sociale regularisatie:

  • De fiscale regularisatieaangifte wordt aangevuld met de beroepsinkomsten en de aanvullende sociale heffing, samen met een korte verklaring over de periode waarin de inkomsten zijn ontstaan.
  • Onderliggende stukken kunnen tot 6 maanden na de aangifte worden ingediend.
  • Het Contactpunt (van fiscale regularisatie) vermeldt ook het bedrag van de sociale heffing in zijn brief.
  • Betaling moet definitief en zonder voorbehoud binnen 15 kalenderdagen.
  • De ontvangen betalingen worden binnen 3 maanden overgemaakt aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen.
  • Het Contactpunt stuurt een sociaal regularisatieattest.
  • Een kopie van het attest wordt ook naar het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) gestuurd, dat het meedeelt aan het sociaal verzekeringsfonds van de aangever.
  • De ambtenaren van het RSVZ en de sociale verzekeringsfondsen zijn gebonden aan het beroepsgeheim en hebben geen meldingsplicht.

Artikel 58. De sociale regularisatieaangifte of het attest heeft geen effect als:

  1. De aangever vóór de aangifte schriftelijk op de hoogte was van lopende, specifieke onderzoeksdaden door Belgische instanties.
  2. Er al een regularisatieaangifte is ingediend voor dezelfde aangever sinds de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Artikel 59. De aangifte (voor sociale regularisatie) kan niet gebruikt worden als aanwijzing voor onderzoeks- of controleverrichtingen in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen, behalve voor het bedrag van de verschuldigde heffing zelf.

Artikel 60. Het sociale regularisatieattest kan, binnen de gestelde grenzen, gebruikt worden als bewijsmiddel voor rechtbanken en overheidsdiensten.

Artikel 61. Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan inbreuken met betrekking tot onjuiste of onvolledige verklaringen over sociale bijdragen als zelfstandige, zijn vrijgesteld van strafvervolging als:

  • Ze vóór de aangifte geen voorwerp waren van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek voor die inbreuken.
  • Er een sociale regularisatieaangifte is gedaan onder de voorwaarden van dit hoofdstuk.
  • De verschuldigde bedragen definitief en zonder voorbehoud zijn betaald.

Artikel 62. De hoofdstukken 5 (fiscale regularisatie) en 7 (sociale regularisatie) treden in werking op de dag van publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 8. — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK DIVERSE RECHTEN EN TAKSEN BETREFFENDE DE JAARLIJKSE TAKS OP DE EFFECTENREKENINGEN

Dit gaat over de jaarlijkse belasting op effectenrekeningen (waar je aandelen, obligaties e.d. op bewaart).

Artikel 63. Voegt een nieuw artikel (201/9/6) toe aan het Wetboek diverse rechten en taksen:

  • Definities:
    • "Omzetting": Het omzetten van financiële instrumenten die op een effectenrekening staan naar instrumenten die dat niet zijn, terwijl de kenmerken van het instrument behouden blijven. Dit geldt alleen als de totale waarde op de rekening vóór de omzetting meer dan 1.000.000 euro bedraagt.
    • "Overdracht": Het overdragen van een deel van de belastbare financiële instrumenten naar een of meer andere effectenrekeningen, als de waarde op de oorspronkelijke rekening vóór de overdracht meer dan 1.000.000 euro bedraagt. Dit geldt als de rekeninghouder dezelfde is of als de oorspronkelijke rekeninghouder mede-titularis is van de ontvangende rekening.
  • Meldingsplicht: Een Belgische tussenpersoon of verantwoordelijke vertegenwoordiger moet de belastingdienst uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het einde van de referentieperiode op de hoogte brengen van elke dergelijke omzetting of overdracht.
  • Als een effectenrekening in het buitenland wordt aangehouden zonder vertegenwoordiger, dan ligt de meldingsplicht bij de rekeninghouder zelf.
  • Boetes: Het niet (of laattijdig, onnauwkeurig, onvolledig) melden wordt bestraft met een boete van 250 tot 2.500 euro. Er is geen boete bij ontstentenis van kwade trouw (dus als je het per ongeluk niet meldt).
  • Ontwijking voorkomen: De wet stelt dat omzettingen en overdrachten niet tegen de belastingdienst kunnen worden ingeroepen als het hoofdzakelijke motief het ontwijken van de taks was. Je moet bewijzen dat er een ander motief was.
  • De rekeninghouder is de taks verschuldigd na aftrek van wat de tussenpersoon moet inhouden.
  • De Koning stelt de verdere regels voor de meldingsplichten vast en kan eisen dat het identificatienummer (rijksregisternummer) wordt vermeld.

Artikel 64. Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad. De informatieverplichting uit artikel 201/9/6, § 1, is wel van toepassing.

HOOFDSTUK 9. — VERLENGING VAN DE BESTAANDE REGELINGEN INZAKE OVERWERK

Dit hoofdstuk verlengt bepaalde gunstige regelingen voor overwerk (overuren).

Artikel 65. Wijzigt de wet van 2019: De term "2024 en 2025" wordt vervangen door "2024, 2025 en 2026". Dit betekent dat bepaalde gunstige regels voor overwerk (vermoedelijk belastingverminderingen) worden verlengd tot en met aanslagjaar 2026. Een zin die specifieke uren voor 2025 beperkte, wordt geschrapt.

Artikel 66. Verlengt de periode voor bepaalde bezoldigingen (salarissen) die in aanmerking komen voor gunstige behandeling (vermoedelijk socialezekerheidsverminderingen) van "31 december 2024" naar "31 december 2025". Ook hier wordt een beperking op specifieke overuren voor 2025 geschrapt.

Artikel 67 en 68. De woorden "30 juni 2025" in de wet van 31 juli 2023 (over relance-uren, extra overuren om de economie te stimuleren) worden telkens vervangen door "31 december 2025". Dit betekent dat je tot eind 2025 nog steeds gebruik kunt maken van de relance-uren.

Artikel 69. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2025.


TITEL 3. — VOLKSGEZONDHEID

Dit deel van de wet gaat over gezondheidszorg.

ENIG HOOFDSTUK. ETHISCHE COMITÉS

Dit gaat over de financiële bijdragen voor ethische comités, die medische studies goedkeuren.

Artikelen 70 t/m 73. Dit zijn technische wijzigingen aan de wet betreffende het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG). Ze updaten verwijzingen naar specifieke artikelen. Artikel 73 verandert specifiek het woord "belastingen" naar "belastingen en retributies". Retributies zijn vergoedingen voor een geleverde dienst.

Artikel 74.

  • Om de financiering van subsidies voor ethische comités mogelijk te maken, wordt een bijdrage opgelegd aan elke opdrachtgever van een commerciële klinische proef. De exacte bedragen staan in een bijlage (Annexe X, hoofdstuk 3).
  • De bijdragen zijn betaalbaar vanaf de zevende dag na de indiening van de aanvraag die de bijdrageplichtige activiteit vormt.
  • De betaler heeft vijftien dagen na ontvangst van het betalingsbericht om te betalen.
  • De ontvangen bijdragen worden uitgekeerd als subsidie aan de ethische comités.
  • De Koning kan deze bijdragen ook gebruiken voor de financiering van andere activiteiten van de ethische comités.

Artikel 75. Voegt de titel "en bijdragen in het kader van klinische studies van geneesmiddelen, ter betoelaging van de werkzaamheden van de ethische comités" toe aan Bijlage X van de wet, en voegt een nieuw Hoofdstuk 3 toe aan die bijlage, waarin de concrete bedragen van de bijdragen worden gespecificeerd (bijvoorbeeld 7.677,41 euro voor een aanvraag tot toelating van een klinische proef).

Artikel 76. Wijzigt de wet van 7 mei 2017:

  • De FOD Volksgezondheid (federale overheidsdienst) betaalt de subsidies aan de ethische comités niet meer rechtstreeks. In plaats daarvan betaalt het FAGG (Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten) de subsidies, gebaseerd op een betalingsbericht van de FOD Volksgezondheid en op advies van een college.
  • De Koning kan de wijze van betaling van deze subsidies wijzigen.

Artikel 77. Voegt een bijlage toe aan de wet van 7 mei 2017, die de hoogte van de subsidie en de betalingsmodaliteiten bepaalt.

Artikel 78. Schrapt twee paragrafen in een koninklijk besluit uit 2023 over de bedragen die ethische comités ontvangen.

Artikel 79. Artikelen 70 tot en met 78 treden in werking op 1 juli 2025.


TITEL 4. — SOCIALE ZAKEN

Dit deel van de wet behandelt sociale zekerheid en uitkeringen.

HOOFDSTUK 1. — VRIJSTELLING VAN DE PATRONALE BIJDRAGE BOVEN LOONPLAFOND

Dit gaat over de vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen voor werkgevers als het loon van een werknemer boven een bepaald plafond uitkomt.

Afdeling 1. — Wijziging van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij

Artikel 80. Voegt toe dat de sociale bijdragen voor werkgevers niet verschuldigd zijn op het deel van het basisloon dat een door de Koning vastgesteld grensbedrag per kwartaal overschrijdt. Dit geldt voor zeelieden. Als de overschrijding komt door meerdere tewerkstellingen bij dezelfde werkgever, wordt het grensbedrag proportioneel verdeeld.

Afdeling 2. — Wijziging van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Artikel 81. Voegt toe dat bepaalde sociale bijdragen (bedoeld in artikel 38, § 3, 1° of 2° of 3°, en § 3bis) niet verschuldigd zijn op het deel van het basisloon dat een kwartaalbedrag overschrijdt.

  • Dit grensbedrag wordt verhoogd met 2% bij elke verhoging van de loongrenzen die gekoppeld zijn aan de index.
  • De Koning bepaalt wat onder basisloon wordt verstaan en legt het grensbedrag vast.
  • Als de overschrijding komt door meerdere tewerkstellingen bij dezelfde werkgever, wordt het grensbedrag proportioneel verdeeld.

Afdeling 3. — Wijzigingen van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen

Artikel 82. Wijzigt de berekening van de vermindering van de socialezekerheidsbijdragen. Er wordt geen rekening gehouden met bepaalde loonmatigingsbijdragen en patronale bijdragen die verschuldigd zijn op het deel van het basisloon dat het vastgestelde kwartaalbedrag overschrijdt. Ook hier een regel voor proportionele verdeling bij meerdere tewerkstellingen.

Afdeling 4. — Wijzigingen van hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet (I) van 24 december 2002

Artikel 83. Past artikel 326 aan. Voegt toe dat bij de berekening van de verminderingen van socialezekerheidsbijdragen, er geen rekening wordt gehouden met het deel van het basisloon dat het door de Koning bepaalde grensbedrag per kwartaal overschrijdt. Ook hier een bepaling over proportionele verdeling bij meerdere tewerkstellingen.

Artikel 84. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2025.

HOOFDSTUK 2. — HARMONISATIE VAN DE INDEXERING VAN SOCIALE UITKERINGEN EN WEDDEN VAN DE AMBTENAREN

Dit gaat over het aanpassen van lonen en uitkeringen aan de levensduurte (indexering).

Artikel 85. Wijzigt de wet van 1971 over de koppeling aan de index:

  • In "andere gevallen" (niet-specifieke situaties), vindt een indexering plaats vanaf de derde maand die volgt op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
  • Belangrijke uitzonderingen:
    • Voor collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) gesloten vóór 1 juli 2025 blijft de oude versie van de wet van toepassing, tenzij ze expliciet anders afspreken.
    • Voor de federale publieke zorgsectoren (ziekenhuizen, thuisverpleging, wijkgezondheidscentra, behalve categorale ziekenhuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen, beschut wonen) blijft de oude versie van de wet van toepassing, tenzij expliciet afgeweken.

Artikel 86. Brengt vergelijkbare wijzigingen aan in de wet van 1977, die de uitgaven in de overheidssector koppelt aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Dezelfde regels gelden voor de inwerkingtreding en de uitzonderingen voor CAO's en federale publieke zorgsectoren.

Artikel 87. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2025.


TITEL 5. — WERK

Dit deel van de wet gaat over werkloosheid, verlof en arbeidsmarkt.

HOOFDSTUK 1. — WERKLOOSHEIDSREGLEMENTERING

Dit is een groot hoofdstuk met veel wijzigingen aan de regels voor werkloosheidsuitkeringen.

Afdeling 1. — Wijzigingen in de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Artikel 88. Wijzigt artikel 7, § 1septies (over de voorwaarden voor werkloosheidsuitkeringen):

  1. De Koning kan nu de voorwaarden voor arbeids- en gelijkgestelde dagen en de berekeningswijze moduleren (aanpassen) afhankelijk van het arbeidsregime van de werknemer vóór de werkloosheid. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen voltijdse, deeltijdse met behoud van rechten, en vrijwillig deeltijdse werknemers, en specifieke kenmerken van het werk. De Koning bepaalt wat onder deze begrippen valt.
  2. Een bepaling wordt opgeheven.
  3. De voorwaarden voor vrijstelling van toelaatbaarheidsvoorwaarden voor tijdelijk werklozen worden aangepast. De Koning bepaalt wat een tijdelijk werkloze is.
  4. De gevallen en voorwaarden voor vrijstelling van bepaalde toekenningsvoorwaarden voor werklozen worden aangepast.

Artikel 89. Heft verschillende bepalingen op in artikel 7, § 1octies.

Afdeling 2. — Wijzigingen in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering

Dit is de belangrijkste wet voor werkloosheid. Veel artikelen worden opgeheven of gewijzigd.

Artikelen 90 t/m 93. Deze artikelen worden opgeheven.

Artikel 94. Schrapt de woorden "of voor de in artikel 6 bedoelde commissie".

Artikel 95. Heft twee bepalingen op in artikel 27.

Artikel 96. Technische wijziging in artikel 28, § 3.

Artikel 97. Wijzigt artikel 29 (over deeltijdse werknemers):

  1. Voor deeltijds werk om in aanmerking te komen, moet de arbeid nu gemiddeld ten minste 12 uur per week bedragen of ten minste één derde van het normaal wekelijkse aantal uren van een voltijdse vergelijkbare persoon. Dit vervangt een complexere verwijzing naar de arbeidsovereenkomstenwet.
  2. Twee specifieke bepalingen worden opgeheven.

Artikel 98. Vervangt artikel 30 (toelating tot werkloosheidsuitkeringen voor voltijdse werknemers):

  • Een voltijdse werknemer moet een wachttijd van 312 arbeidsdagen doorlopen hebben in de 36 maanden vóór de uitkeringsaanvraag.
  • Arbeidsdagen die al meetelden voor een eerdere toelating (onder artikel 30 of 33) tellen niet opnieuw mee.
  • De referteperiode (de 36 maanden) wordt verlengd met dagen waarop de werknemer:
    • Een uitkering kreeg wegens ziekte/invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte. Bepaalde dagen (artikel 38, § 1, eerste lid, 6°) verlengen de referteperiode echter niet.
    • Minimaal drie maanden een beroep uitoefende dat niet onder de sociale zekerheid (werkloosheidssector) viel (en geen uitkeringen ontving), met een maximum van vijftien jaar verlenging.
    • Onderbrekingsuitkeringen genoot wegens loopbaanonderbreking of vermindering van prestaties.
    • In voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving was tijdens tewerkstelling of volledige werkloosheid.

Artikelen 99 en 100. Deze artikelen worden opgeheven.

Artikel 101. Wijzigt artikel 33 (toelating tot werkloosheidsuitkeringen voor deeltijdse werknemers met behoud van rechten):

  1. Verwijzingen naar artikelen 31 en 32 worden geschrapt, en een zin over een 6-maanden verlenging van de referteperiode wordt opgeheven.
  2. Voor het bepalen van het vereiste aantal arbeidsdagen tellen dagen die al meetelden voor eerdere toelatingen niet opnieuw mee.

Artikel 102. Vervangt artikel 36 (toelating tot inschakelingsuitkeringen voor jonge werknemers):

  • § 1. Voorwaarden om toegelaten te worden tot inschakelingsuitkeringen:
    1. Niet meer leerplichtig zijn.
    2. Aantonen dat je:
      • Een diploma hoger secundair onderwijs in België hebt behaald.
      • Of in het bezit bent van een diploma/getuigschrift/attest dat op een lijst staat, inclusief diploma's van succesvol afgeronde alternerende opleidingen of gelijkwaardig verklaarde diploma's.
      • Of een bewijsstuk van een Gemeenschap hebt dat gelijkwaardigheid vaststelt, of een toelatingsbewijs voor hoger onderwijs, mits je minstens 6 jaar studies volgde in België, of een werkelijke band met de Belgische arbeidsmarkt aantoont (min 78 arbeidsdagen loontrekkend of 3 maanden zelfstandig in hoofdberoep), of als kind ten laste bent van migrerende werknemers.
    3. Alle opgelegde studie-, leer- of opleidingsactiviteiten beëindigd hebben. Ook als je ingeschreven was voor hoger onderwijs met minstens 16 uur/week of 27 studiepunten.
    4. Na het beëindigen van de studies een beroepsinschakelingstijd van 156 dagen doorlopen hebben.
    5. Minder dan 25 jaar zijn op het moment van de aanvraag.
    6. Actief naar werk gezocht hebben tijdens de inschakelingstijd en twee positieve evaluaties van je zoekgedrag gekregen hebben (start een maand na inschrijving als werkzoekende).
    7. Nog niet eerder toegelaten zijn geweest tot werkloosheidsuitkeringen onder artikel 30 of 33.
  • Vermindering van de inschakelingstijd: Voor jongeren die een alternerende opleiding succesvol afronden, wordt de 156 dagen inschakelingstijd verminderd met het aantal dagen van de leerovereenkomst (zondagen uitgezonderd).
  • Verhoging van de leeftijdsgrens: Als je je aanvraag niet kon indienen vóór je 25e door overmacht, tewerkstelling of zelfstandigheid, wordt de leeftijdsgrens opgeschoven.
  • § 2. Dagen die meetellen voor de beroepsinschakelingstijd:
    • Arbeids- en gelijkgestelde dagen, inclusief studentenarbeid (na einde studies).
    • Dagen dat je werkzoekend, ingeschreven en beschikbaar bent voor de arbeidsmarkt, en deelneemt aan een individueel inschakelingsproject.
    • Dagen in het buitenland voor een stage die je kansen op de arbeidsmarkt vergroot, na acceptatie door de RVA.
    • Dagen van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of adoptieverlof.
    • Dagen dat je zelfstandige in hoofdberoep was.
  • § 3. Uitzondering voor werknemers die opnieuw uitkeringen aanvragen na onderbreking. Zij kunnen onder bepaalde voorwaarden opnieuw toegelaten worden op basis van artikel 30 of 33.

Artikel 103. Heft een lid op in artikel 36/1.

Artikel 104. Verandert een periode van "6 maanden" naar "3 maanden" in artikel 36/5.

Artikel 105. Vervangt artikel 36/7 (gelijkstelling met positieve evaluaties van zoekgedrag):

  • § 1. Gelijkstelling met een positieve evaluatie:
    • 52 arbeidsdagen in de 8 maanden vóór de uitkeringsaanvraag.
    • Ononderbroken tewerkstelling van minstens 2 maanden als zelfstandige in hoofdberoep.
    • Ononderbroken stageperiode van minstens 2 maanden in het buitenland (erkend door RVA).
    • Ononderbroken beroepsopleiding of instapstage van minstens 2 maanden.
    • Ononderbroken specifiek of aangepast begeleidingstraject van minstens 2 maanden.
  • Gelijkstelling met twee positieve evaluaties:
    • 104 arbeidsdagen in de 8 maanden vóór de aanvraag.
    • Ononderbroken tewerkstelling van minstens 4 maanden als zelfstandige in hoofdberoep.
    • Ononderbroken stageperiode van minstens 4 maanden in het buitenland.
    • Succesvol voltooide alternerende opleiding.
    • Ononderbroken specifiek of aangepast begeleidingstraject van minstens 4 maanden.
  • § 2. Informatie-uitwisseling: De RVA deelt informatie over deze gelijkstellingen via een geautomatiseerd systeem aan de bevoegde gewestelijke instanties.

Artikel 106. Technische wijziging in artikel 36/10: voegt "geheel of gedeeltelijk" toe.

Artikel 107. Technische wijzigingen in artikel 37 (arbeidsdagen) en heft een paragraaf op.

Artikel 108. Vervangt artikel 38 (dagen gelijkgesteld met arbeidsdagen):

  • § 1. Lijst van gelijkgestelde dagen:
    • Wettelijke vakantie en vakantie via CAO (met vakantiegeld).
    • Feest- of vervangingsdagen met loon.
    • Dagen arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon (tweede week) en dagen met aanvulling/voorschot.
    • Inhaalrustdagen.
    • Niet-gepresteerde dagen in arbeidsovereenkomst met minimumloon en sociale zekerheidsinhoudingen.
    • Dagen van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of adoptieverlof.
    • Staking, lock-out, tijdelijke werkloosheid door staking/lock-out.
    • Dagen uitoefening functie rechter in sociale zaken.
    • Dagen afwezigheid voor pleegzorg.
  • Gelijkgestelde dagen worden op dezelfde manier berekend als voorafgaande arbeidsdagen.
  • § 2 en § 3 worden opgeheven.

Artikelen 109 en 110. Deze artikelen worden opgeheven.

Artikel 111. Wijzigt artikel 41: Dagen waarvoor al werkloosheidsuitkering is toegekend, tellen niet mee voor een nieuwe toelating tot werkloosheidsuitkeringen onder artikel 30.

Artikel 112. Vervangt artikel 42 (werknemer die opnieuw uitkeringen aanvraagt):

  • Een werknemer die opnieuw uitkeringen aanvraagt als volledig werkloze, is vrijgesteld van de wachttijd en kan opnieuw toegelaten worden tot het stelsel waarin hij laatst vergoed werd, als hij een aanvraag doet binnen de periode dat hij recht heeft op uitkeringen.

Artikel 113. Technische wijziging in artikel 42bis, verwijst enkel naar artikel 30.

Artikel 114. Wijzigt artikel 43, § 2: Een vreemde of staatloze werknemer wiens arbeidsvergunning vervallen is en die na 90 dagen opnieuw is beginnen werken, moet opnieuw voldoen aan de voorwaarden van artikel 30 of 33 om toegelaten te worden tot uitkeringen.

Artikel 115. Heft een bepaling op in artikel 46, § 3.

Artikel 116. Wijzigt artikel 51, § 1: Past de voorwaarden aan wanneer een werknemer geen uitkering kreeg gedurende minstens zes maanden na het verlaten van een passende dienstbetrekking.

Artikel 117. Wijzigt artikel 52, § 3:

  1. Uitsluiting van uitkeringen eindigt pas wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden van artikel 30 of 33.
  2. Voor de toepassing hiervan, worden arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen van vóór de gebeurtenis die tot uitsluiting leidde, niet meegeteld.

Artikel 118. Wijzigt artikel 52bis (uitsluiting bij werkverlating of weigering passende dienstbetrekking):

  1. Een uitsluitingsbeslissing (eerste lid, 1°) kan eenmalig vervangen worden door een beperking van het recht op uitkeringen, als de werknemer minstens 3120 arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen kan aantonen.
    • De beperking houdt in dat de werknemer maximaal zes maanden recht op uitkeringen behoudt.
    • Als de werkloze binnen de eerste drie maanden van die periode een opleiding in een knelpuntberoep aanvat en succesvol afrondt, kan het recht eenmalig met maximaal zes maanden worden verlengd.
    • De aanvraag hiervoor is onherroepelijk en moet binnen 30 dagen bij de RVA binnen zijn.
  2. De uitsluiting eindigt pas wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden van artikel 30 of 33.
  3. Dagen van vóór de gebeurtenis die tot de uitsluiting leidde, tellen niet mee voor de toepassing hiervan.

Artikel 119. Technische wijzigingen in artikel 53bis.

Artikelen 120 en 121. Heffen paragrafen op in artikel 56 en 56/1.

Artikel 122. Technische wijziging in artikel 58, § 1.

Artikel 123. Heft een lid op in artikel 58/1.

Artikel 124. Voegt een nieuwe paragraaf in artikel 58/9: de duur van een verminderde uitkering wordt beperkt tot de periode waarvoor het recht op uitkeringen is verworven.

Artikel 125. Vervangt artikel 58/11: een uitsluiting eindigt wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden (artikel 30 of 33). Dagen vóór de uitsluitingsbeslissing tellen niet mee, maar dagen tijdelijke werkloosheid (vergoed of niet) worden wel als gelijkgestelde dagen beschouwd.

Artikelen 126 t/m 141. Deze artikelen worden allemaal opgeheven. Dit betekent een grote vereenvoudiging of hertekening van de werkloosheidsreglementering.

Artikel 142. Vervangt artikel 63 (recht op inschakelingsuitkeringen):

  • § 2. Duur van inschakelingsuitkeringen: Beperkt tot een eenmalige periode van 12 maanden vanaf de eerste toekenning.
  • § 3. Neutralisering van de 12-maanden periode: De periode van 12 maanden loopt niet tijdens de duur van de volgende gebeurtenissen:
    • Werkhervatting als voltijdse werknemer.
    • Werkhervatting als deeltijdse werknemer met behoud van rechten waarvoor geen inkomensgarantie-uitkering werd toegekend.
    • Werkhervatting als vrijwillig deeltijdse werknemer die voldoet aan artikel 33, 1°, mits geen uitkeringen werden toegekend tijdens die tewerkstelling.
    • Arbeidsdagen die niet in bovenstaande tewerkstellingen liggen.
    • Periode van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of adoptieverlof.
    • Periode waarvoor uitkering wegens ziekte/invaliditeit, arbeidsongevallen of beroepsziekten werd ontvangen (zonder gelijktijdige inschakelingsuitkering).
    • Uitoefening van een beroep dat niet onder sociale zekerheid (werkloosheidssector) valt, langer dan 3 maanden.
  • Behoud van inkomensgarantie-uitkering: Jonge werknemers die aan het einde van de 12 maanden (eventueel verlengd) een inkomensgarantie-uitkering genieten als deeltijdse werknemer met behoud van rechten, kunnen dit recht behouden tot het einde van de ononderbroken deeltijdse tewerkstelling, mits het arbeidsregime minstens 19 uur per week bedraagt of de helft van de normale wekelijkse uren van de maatpersoon.

Artikel 143. Wijzigt het getal "60" naar "90" in artikel 69, § 2.

Artikel 144. Vervangt artikel 70 (werkloze die niet reageert op oproeping/controle):

  • De werkloze die niet reageert op een oproeping van de RVA of een uitnodiging voor een controleur, wordt uitgesloten van het recht op uitkeringen.
  • De beslissing tot uitsluiting gaat in vanaf de dag van de afwezigheid.
  • De RVA kan de uitbetaling schorsen in afwachting van de beslissing.
  • De uitsluiting stopt op de dag dat de werkloze zich meldt bij de RVA of een nieuwe uitkeringsaanvraag indient na een onderbreking van minstens vier weken.

Artikel 145. Technische wijzigingen in artikel 78bis, verwijdert een verwijzing naar artikel 42.

Artikel 146. Vervangt artikel 78sexies:

  • De herinschakelingsuitkering wordt, in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van artikelen 92, 93 en 97.
  • Voor de toepassing van de bepalingen waar rekening wordt gehouden met de bezoldiging van een werknemer, wordt de herinschakelingsuitkering geacht integraal deel uit te maken van de bezoldiging.

Artikelen 147 t/m 157. Deze artikelen worden allemaal opgeheven.

Artikel 158. Wijzigt artikel 90 (dagbedragen van uitkeringen):

  1. Verwijzingen naar paragrafen worden aangepast.
  2. Verwijzingen naar artikelen worden gewijzigd.
  3. Voegt in artikel 90, § 3, vierde lid, de woorden "gedurende de volledige loopbaan" in.

Artikel 159. Heft artikel 94bis op.

Artikel 160. Wijzigt artikel 96: Verwijzingen naar paragrafen worden aangepast, en het tweede lid wordt opgeheven.

Artikel 161. Vervangt artikel 97, § 1, 4°.

Artikel 162. Heft artikel 98 op.

Artikel 163. Technische wijzigingen in artikel 98ter, past verwijzingen aan.

Artikel 164. Vervangt artikel 100: Een voltijdse werknemer en een jonge werknemer (bedoeld in artikel 36) kunnen, in geval van volledige werkloosheid, uitkeringen genieten voor alle dagen van de week, behalve de zondagen.

Artikel 165. Heft paragrafen op in artikel 105.

Artikel 166. Heft artikel 108bis op.

Artikel 167. Wijzigt artikel 111 (grenbedragen voor de berekening van uitkeringen):

  1. Grenbedrag A1 wordt 92,3956 euro per dag.
  2. Een nieuw grenbedrag A2 wordt ingevoegd: 86,8727 euro per dag.
  3. Bedinging onder 5° wordt opgeheven.

Artikel 168. Technische wijzigingen in artikel 113, § 1, past verwijzingen aan.

Artikel 169. Vervangt artikel 114 (duur van het recht op uitkeringen):

  • § 1. Eerste en tweede vergoedingsperiode:
    • Een volledig werkloze krijgt recht op uitkeringen voor een eerste periode van 12 maanden (vanaf de aanvraagdatum).
    • Dit recht wordt uitgebreid met één maand per periode van 104 arbeidsdagen (of halve dagen) beroepsverleden. Dit is de tweede vergoedingsperiode, beperkt tot maximaal 12 maanden.
    • Voor de berekening van beroepsverleden tellen dagen die al eerder zijn gebruikt voor toelating of uitbreiding niet opnieuw mee.
  • § 2. Werknemers wiens recht op uitkeringen NIET in de tijd wordt beperkt:
    • Werknemer bedoeld in artikel 28, § 3 (waarschijnlijk een specifieke, kwetsbare groep).
    • Werknemer die 55 jaar is bereikt op het moment van de aanvraag en een voldoende beroepsverleden bewijst.
      • Voldoende beroepsverleden: minstens 31 jaar (berekend volgens artikel 119, 3°). Dit aantal jaren neemt toe voor aanslagjaren 2027 (32 jaar), 2028 (33 jaar), 2029 (34 jaar), en vanaf 2030 (35 jaar).
      • Als het recht eenmaal is vastgesteld als onbeperkt in de tijd, blijft het onbeperkt, zelfs als later niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.
    • Werknemer die uitkeringen geniet in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT).
    • Werknemer die een beschermingsuitkering of kunstwerkuitkering geniet.
    • Werknemer wiens kunstwerkuitkering is afgelopen en die recht heeft op een forfaitaire uitkering via artikel 114bis.
  • § 2/1. Uitzondering voor opleiding in kritische zorgfuncties:
    • Als een werknemer, bij het verstrijken van zijn recht op uitkeringen, een opleiding volgt in kritische zorgfuncties (verpleegkundige, zorgkundige) en daarvoor vrijstelling krijgt, behoudt hij het recht op uitkeringen voor de duur van de opleiding (beperkt tot 1 jaar na normale duur en max 5 jaar vanaf start opleiding). Dit voordeel is eenmalig. Vakantieperiodes tellen niet als onderbreking.
  • § 3. Dagbedrag van de uitkering tijdens de eerste vergoedingsperiode:
    • Eerste 3 maanden: 65% van het gemiddeld dagloon, begrensd door loongrens A1.
    • Maanden 4 t/m 6: 60% van het gemiddeld dagloon, begrensd door loongrens A2.
    • Maanden 7 t/m 12: 60% van het gemiddeld dagloon, begrensd door loongrens B.
  • § 4. Dagbedrag van de uitkering tijdens de tweede vergoedingsperiode:
    • Hangt af van of de werknemer een voldoende beroepsverleden heeft: vastgesteld op het minimum dagbedrag voor de gezinscategorie (zie artikel 115).
  • § 5. Specifiek dagbedrag voor vrijstelling in artikel 90: 8,62 euro.
  • § 6. Dagbedrag voor tijdelijk werklozen:
    • 65% van het gemiddeld dagloon bij overmacht.
    • 60% van het gemiddeld dagloon om andere redenen.
    • Voor inkomensgarantie-uitkering (deeltijds): dagbedrag is gelijk aan referte-uitkering gedeeld door 26.
  • § 7. Dagbedrag voor leerlingen: Specifiek bedrag voor leerlingen bij tijdelijke schorsing van leerovereenkomst.
  • § 8. Dagbedrag voor werknemer bedoeld in artikel 28, § 3: 60% van het gemiddeld dagloon, begrensd door loongrens C.
  • § 9. Beslissing om recht op uitkeringen te beperken in de tijd, wordt niet gezien als ontzegging/uitsluiting/schorsing.

Artikel 170. Technische wijzigingen in artikel 114bis, past verwijzingen aan.

Artikel 171. Vervangt artikel 115 (minimum dagbedrag van de werkloosheidsuitkering):

  • § 1. Algemene minimum dagbedragen: Specificeert bedragen voor werknemers met gezinslast, alleenwonenden en samenwonenden, afhankelijk van de fase in de eerste en tweede vergoedingsperiode.
    • Voor twee samenwonende echtgenoten die in een kalendermaand enkel de laagste minimumuitkering krijgen (bedoeld in § 1, 3°, e), wordt het bedrag van die uitkering verhoogd met 3,12 euro.
  • § 2. Minimum dagbedrag voor SWT en grensarbeiders.
  • § 3. Minimum dagbedrag voor werkloze bedoeld in artikel 28, § 3: Gelijk aan het bedrag voor werknemer met gezinslast in latere maanden.
  • § 4. Minimum dagbedrag voor tijdelijk werklozen: Specificeert bedragen afhankelijk van de reden van tijdelijke werkloosheid (overmacht of andere reden).

Artikel 172. Vervangt artikel 116 (verlenging van de vergoedingsperiode):

  • § 1. Situaties waarin de vergoedingsperiode NIET loopt:
    • Werkhervatting als voltijdse of deeltijdse werknemer (met of zonder behoud van rechten).
    • Dagen van arbeid die niet in zo'n tewerkstelling liggen en waarvoor geen aanvullende uitkering werd toegekend.
    • Periode van moederschapsuitkering of arbeidsverbod.
    • Uitoefening van een beroep dat niet onder de werkloosheidsverzekering valt (als het minstens 3 maanden duurt en er geen uitkeringen zijn toegekend).
    • Dagen die niet als gelijkgestelde dagen kunnen worden aangemerkt in deze periodes, tellen niet mee.
  • § 2. Verlenging van de duur van het recht op uitkeringen:
    • Verlengd met periodes waarvoor de werknemer een uitkering heeft ontvangen wegens ziekte/invaliditeit, arbeidsongevallen of beroepsziekten.
    • Uitzonderingen op verlenging: Moederschapsuitkering, of als werkloosheidsuitkering tegelijk werd ontvangen.
    • Het voordeel uit die periodes heeft geen invloed op de fases van de werkloosheid.
  • § 3. Behoud van inkomensgarantie-uitkering bij einde werkloosheidsrecht:
    • Als een werknemer aan het einde van zijn werkloosheidsrechten een inkomensgarantie-uitkering krijgt als deeltijdse werknemer met behoud van rechten, kan hij dit recht behouden tot het einde van de ononderbroken deeltijdse tewerkstelling, mits het arbeidsregime minstens 19 uur per week of de helft van de normale wekelijkse uren van de maatpersoon bedraagt.
    • Als de werknemer geen recht heeft op een uitbreiding van zijn recht, wordt de inkomensgarantie-uitkering berekend op basis van een specifiek minimumbedrag.
  • § 4. Geen toepassing van §1 en §2 bij nieuwe toelating na onderbreking. Dit is om te voorkomen dat werknemers die een nieuwe toelating krijgen, worden beïnvloed door de beperkingen van de eerdere periodes.

Artikel 173. Technische wijziging in artikel 117.

Artikel 174. Wijzigt artikel 118, § 1 (gemiddeld dagloon als berekeningsbasis):

  1. Het gemiddeld dagloon blijft de berekeningsbasis voor de hele duur van het verworven recht op uitkeringen.
  2. De berekeningsbasis wordt wel herzien bij een nieuwe uitkeringsaanvraag na een onderbreking als het recht opnieuw wordt toegelaten.
  3. Een bepaling onder 6° wordt opgeheven.

Artikel 175. Heft een bepaling op in artikel 119.

Artikel 176. Wijzigt artikel 124 (dagbedrag van inschakelingsuitkering):

  • Voor een werknemer met gezinslast die tijdens de beroepsinschakelingstijd minstens 52 arbeidsdagen kan bewijzen, bedraagt het dagbedrag van de inschakelingsuitkering gedurende de eerste vijf maanden van werkloosheid 40,53 euro.

Artikel 177. Vervangt artikel 125: Het dagbedrag van de inschakelingsuitkering voor een werknemer die geniet van de vrijstelling van artikel 90, bedraagt 8,62 euro.

Artikelen 178 t/m 180. Deze artikelen worden opgeheven.

Artikel 181. Wijzigt artikel 130bis (verminderd dagbedrag):

  • Voor alleenwonende of gezinslast werknemers, wordt het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering verminderd tot het bedrag van het leefloon (omgezet in een dagbedrag) voor specifieke periodes van uitsluiting of vermindering.

Artikel 182. Wijzigt artikel 131bis (inkomensgarantie-uitkering):

  1. Paragraaf 2 wordt opgeheven.
  2. De berekening van het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering wordt aangepast: nettoloon wordt afgetrokken van de referte-uitkering, vermeerderd met een uurtoeslag.
  3. Paragraaf 2ter wordt opgeheven.
  4. Wijzigt de voorwaarde voor het recht op een uitkering in paragraaf 3, zodat het bedrag minstens de helft van het bedrag in artikel 115, § 1, eerste lid, 3°, e) bedraagt.
  5. Paragraaf 3bis wordt opgeheven.
  6. Paragraaf 5 wordt vervangen: de deeltijdse werknemer met behoud van rechten kan na de deeltijdse tewerkstelling opnieuw uitkeringen genieten voor alle dagen van de week (behalve zondagen), binnen zijn recht op uitkeringen.

Artikel 183. Heft twee bepalingen op in artikel 133, § 1.

Artikel 184. Wijzigt artikel 139 (onderzoekingen):

  • Onderzoekingen die leiden tot uitoefening van bevoegdheden uit het Sociaal Strafwetboek, kunnen alleen worden verricht door daartoe aangewezen ambtenaren.

Artikel 185. Technische wijzigingen in artikel 144, waaronder het opheffen van diverse paragrafen en het aanpassen van verwijzingen.

Artikel 186. Technische wijziging in artikel 154, past verwijzingen aan.

Artikel 187. Wijzigt artikel 155:

  1. Verwijzingen naar artikelen worden aangepast.
  2. De bepaling over het niet meetellen van arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen van vóór de gebeurtenis die tot de toepassing leidde, wordt vervangen.

Artikelen 188 en 189. Deze artikelen worden opgeheven.

Artikel 190. Technische wijziging in artikel 186, heft een verwijzing op.

Artikel 191. Technische wijzigingen in artikel 191, § 1, past verwijzingen aan.

Afdeling 3. — Wijzigingen van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloos-heidsreglementering

Dit is een uitvoeringsbesluit bij de wetgeving op de werkloosheid.

Artikel 192. Wijzigt artikel 1, 8°, c) betreffende leerlingen: verduidelijkt dat de leerling als tijdelijk werkloos wordt beschouwd wanneer de uitvoering van de leerovereenkomst tijdelijk, geheel of gedeeltelijk wordt geschorst volgens een wettelijke bepaling.

Artikel 193. Technische wijziging in artikel 6 en zijn bijlage, past verwijzingen aan.

Artikel 194. Wijzigt artikel 20: Voegt een zin toe dat de werkloze, bedoeld in artikel 64, 1°/1 en 66, b) (waarschijnlijk een groep met afwijkende vakantierechten), de dagen die gedekt zijn door vakantiegeld uiterlijk in december van het derde jaar volgend op het vakantiedienstjaar moet uitputten.

Artikel 195. Vervangt artikel 26 (passende dienstbetrekking):

  • Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd als de totale verloning niet minstens gelijk is aan het bedrag van de uitkering die de werknemer als volledig werkloze kan genieten.
  • Uitzondering: Voor de werknemer die in de eerste zes maanden van de eerste vergoedingsperiode recht heeft op uitkeringen, wordt een betrekking als passend beschouwd als de totale verloning minstens 90% bedraagt van de uitkering als volledig werkloze.
  • Definieert "totale verloning" (nettoloon min reiskosten, plus gezinsbijslag en uitkering tijdens betrekking) en "vergoeding" (uitkeringen na voorheffing, plus gezinsbijslag).

Artikel 196. Technische wijziging in artikel 32ter, § 1, past verwijzing aan.

Artikel 197. Vervangt artikel 34: De werknemer die tijdelijk werkloos wordt, moet na de eerste drie maanden ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.

Artikelen 198 en 199. Deze artikelen worden opgeheven.

Artikel 200. Technische wijziging in artikel 60, past verwijzing aan.

Artikel 201. Technische wijziging in de Franse versie van artikel 66.

Artikel 202. Wijzigt de loonschijven in artikel 69. Dit zijn de bedragen die gebruikt worden om de hoogte van de uitkeringen te berekenen.

Artikel 203. Vervangt artikel 70 (beroepsverleden):

  • § 1. Beroepsverleden als loontrekkende voor de toepassing van artikel 114, § 1, tweede lid (over de uitbreiding van de uitkeringsperiode) omvat: arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen (zie artikel 37 en 38).
  • § 2. Beroepsverleden (algemeen) voor de toepassing van artikel 114, § 2, tweede lid (over het recht op onbeperkte uitkeringen) omvat:
    • Arbeidsdagen (artikel 37).
    • Arbeidsprestaties onder overzeese sociale zekerheid (als dit in België tot socialezekerheidsinhoudingen zou leiden, en als de werknemer daarna minstens een periode in België werkte).
    • Dagen met uitkering wegens ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen.
    • Dagen gedekt door invaliditeitspensioen voor mijnwerkers.
    • Carenzijdag (eerste werkloosheidsdag die niet vergoed wordt).
    • Vorstdagen die door een specifiek fonds werden vergoed.
    • Andere afwezigheidsdagen zonder loon, tot max 10 dagen/jaar.
    • Dagen beroepsopleiding (min 18 uur/week) of stage, tot max 96 dagen.
    • Dagen volledige werkloosheid met beroepsopleiding, of tewerkstelling in een beschermde werkplaats.
    • Dagen van militaire dienst.
  • Gelijkgestelde dagen tellen in dezelfde mate mee.
  • § 3. Berekening van beroepsverleden in jaren:
    • Voor artikel 114, § 1, tweede lid: aantal dagen / 104. Als de rest 52 of meer is, +1 eenheid. Minder dan 52 telt niet.
    • Voor artikel 114, § 2, tweede lid: aantal dagen / 312 geeft aantal jaren. Als de rest 156 of meer is, +1 eenheid. Minder dan 156 telt niet.
    • Beroepsverleden wordt verhoogd met twee jaar als een overgangsuitkering werd ontvangen.
  • § 4. Deeltijdse werknemer: Halve arbeidsdagen tellen als hele, tot max 312 per jaar.

Artikel 204. Heft artikel 71 op.

Artikel 205. Wijzigt artikel 75ter (nettoberekening van loon voor inkomensgarantie-uitkering):

  1. Nettoloon is brutoloon min 13,07% socialezekerheidsbijdragen en bedrijfsvoorheffing (voorschot op belasting). De regels voor bedrijfsvoorheffing worden specifiek uitgelegd (geen rekening met vermindering wegens gezinslast).
  2. Voor bedienden wordt ook het vakantiegeld meegerekend in de nettoberekening.

Artikel 206. Heft een paragraaf op in artikel 92, § 2.

Afdeling 4. — Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Dit deel regelt wanneer de nieuwe werkloosheidsregels van kracht worden en hoe het zit met mensen die al uitkeringen ontvangen.

Artikel 207.

  • Dit hoofdstuk (werkloosheid) heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2025.
  • Uitzondering: Afdelingen 1 t/m 3 (de meeste artikelen over werkloosheidsreglementering) treden pas in werking vanaf 1 maart 2026.
  • Uitzondering: Artikel 151 (dat een artikel over tewerkstellingsbevordering heft) treedt in werking vanaf 1 januari 2026.

Artikel 208. Artikel 118, 1° (over de beperking van het recht bij werkverlating) is van toepassing in geval van het verlaten van een passende dienstbetrekking na 28 februari 2026.

Artikel 209. Overgangsregels voor jonge werknemers die vóór 1 maart 2026 zijn toegelaten tot inschakelingsuitkeringen:

  • Als hun recht op uitkeringen eindigt na 30 juni 2025, behouden ze hun recht tot de einddatum zoals vastgesteld onder de oude wetgeving (tot 28 februari 2026).
  • Echter, het recht dooft uiterlijk op 31 december 2025 uit.
  • Als de periode tussen de eerste toelating en het einde van het recht door deze regel minder dan 12 maanden bedraagt, dooft het recht alsnog uit 12 maanden na de eerste toelating.
  • De oude regels voor verlenging van de inschakelingstijd (artikel 63, § 2 en § 3) blijven van toepassing, maar kunnen niet tot gevolg hebben dat de jongere na 31 december 2026 nog uitkeringen krijgt.
  • De datum van 31 december 2026 kan opgeschoven worden als de eerste toelating later in 2025 viel.
  • Uitzondering: Jonge werknemers kunnen het recht op inkomensgarantie-uitkering behouden tot het einde van de ononderbroken deeltijdse tewerkstelling met behoud van rechten, als het deeltijdse arbeidsregime minstens 19 uur per week of de helft van de maatpersoon bedraagt.
  • Voor de toepassing van dit artikel blijft artikel 42 van de oude wetgeving van toepassing.

Artikel 210.

  • Werknemers die tijdelijk zijn toegelaten tot uitkeringen onder de oude wetgeving (tot 31 december 2025), behouden dit recht nog tot uiterlijk 31 december 2025.
  • Als zij daarna worden uitgesloten, kunnen zij pas weer uitkeringen krijgen als ze voldoen aan de voorwaarden van de nieuwe wetgeving (artikel 30 of 33).

Artikel 211. Werknemers die vrijgesteld zijn onder de oude wetgeving (artikelen 89, 89/1 of 94bis), behouden deze vrijstelling binnen de grenzen van artikelen 209, 210 en 212.

Artikel 212. Overgangsregels voor werknemers die vóór 1 maart 2026 al waren toegelaten tot werkloosheidsuitkeringen onder de oude wetgeving:

  • § 1. Beperking in de tijd: Ze behouden dit recht op uitkeringen uiterlijk tot 30 juni 2030, onder bepaalde voorwaarden.
    • De duur van het recht wordt beperkt afhankelijk van de vergoedingsperiode waarin ze zich op 30 juni 2025 bevonden en hun beroepsverleden (bijvoorbeeld 24 maanden als ze in de eerste periode waren en minstens 5 jaar beroepsverleden hadden; 12 maanden als ze in de tweede periode waren; 9, 8 of 6 maanden in de derde periode afhankelijk van het aantal reeds ontvangen uitkeringen).
    • Als ze op 30 juni 2025 geen uitkeringen kregen (eerste aanvraag na die datum of onderbreking), wordt rekening gehouden met de datum van de eerste nieuwe aanvraag.
    • Het beroepsverleden wordt berekend volgens artikel 214.
    • Tijdens de periode dat het recht op uitkeringen behouden blijft, wordt het bedrag van de uitkering verder bepaald volgens de oude wetgeving (tot 28 februari 2026).
    • Verlenging van de periode is beperkt.
    • Werknemers die hierdoor hun recht verliezen tussen 1 januari 2026 en 28 februari 2026 en opnieuw aanvragen, moeten voldoen aan de oude wetgeving.
  • § 2. Werknemers van 55 jaar en ouder met voldoende beroepsverleden: Behoudt het recht op uitkeringen zonder tijdslimiet (vanaf 1 maart 2026 vervalt de beperking).
    • Het dagbedrag van de uitkering hangt af van de vergoedingsperiode op 30 juni 2025 en verschuift dan naar een specifiek minimumbedrag vanaf 1 maart 2026.
    • Het bedrag wordt verder bepaald volgens de oude wetgeving (tot 28 februari 2026) tijdens de behouden periode.
  • § 3. Werknemers met voldoende beroepsverleden, maar jonger dan 55 jaar: Hun recht wordt beperkt in de tijd zoals in § 1.
  • § 4. Indien de werknemer voldoet aan de NIEUWE voorwaarden (vanaf 1 maart 2026) na een onderbreking, dan zijn de overgangsbepalingen (§1-3) niet langer van toepassing.

Artikel 213. Werknemers die de anciënniteitstoeslag genoten onder de oude wetgeving (artikel 126), behouden deze toeslag nog tot 28 februari 2026.

  • Uitzondering: Als ze 30 jaar beroepsverleden bewijzen (berekend volgens artikel 214), behouden ze de toeslag zonder beperking.

Artikel 214. Dit artikel regelt de berekening van het beroepsverleden voor de toepassing van artikelen 212 en 213.

  • Vereist aantal jaren beroepsverleden (voor §2 en §3 van artikel 212, en §2 van artikel 213): Dit varieert van 30 tot 35 jaar, afhankelijk van wanneer de eerste uitkeringsaanvraag na 30 juni 2025 plaatsvindt (of als je al uitkeringen krijgt of anciënniteitstoeslag had).
  • Het beroepsverleden wordt berekend volgens artikel 124, 3° (oude versie), en verhoogd met militaire diensttijd.
  • Beroepsverleden als loontrekkende (voor artikel 212, § 1, tweede lid, 1° en 2°) omvat: arbeidsdagen, gelijkgestelde dagen (vakantie, feestdagen, ziekte, inhaalrust, moederschaps-/vaderschapsverlof, pleegzorg, tijdelijke werkloosheid). Gelijkgestelde dagen tellen in dezelfde mate mee.

Artikel 215.

  • Het recht op werkloosheidsuitkeringen dat onder de oude wetgeving werd toegekend, wordt vanaf de inwerkingtreding van deze wet automatisch omgezet naar een beperkt recht, onderworpen aan de nieuwe bepalingen.
  • De einddatum van inschakelingsuitkeringen wordt ook automatisch opnieuw vastgesteld.
  • Deze wijzigingen gelden zonder dat de werknemer hoeft te worden gehoord.

Artikel 216.

  • § 1. Uitzondering voor opleiding in knelpuntberoep: Als een werknemer bij het verstrijken van zijn recht (zoals vastgesteld in deze overgangsregels) een opleiding in een knelpuntberoep volgt (begonnen vóór 1 januari 2026 en vrijstelling van de arbeidsbemiddelingsdienst), behoudt hij het recht op uitkeringen voor de duur van de opleiding, maar uiterlijk tot 30 juni 2030. Vakantieperiodes tellen niet als onderbreking.
  • § 2. Uitzondering voor inkomensgarantie-uitkering: Als een werknemer bij het verstrijken van zijn recht (zoals vastgesteld in deze overgangsregels) een inkomensgarantie-uitkering geniet als deeltijdse werknemer met behoud van rechten, behoudt hij dat recht tot het einde van de ononderbroken deeltijdse tewerkstelling, mits het arbeidsregime minstens 19 uur per week of de helft van de maatpersoon bedraagt.

HOOFDSTUK 2. — OUDERSCHAPSVERLOF VOOR PLEEGOUDERS

Dit hoofdstuk introduceert ouderschapsverlof voor pleegouders.

Artikel 217.

  • § 1. Gelijke rechten: Werknemers die als pleegouder zijn aangesteld (door de rechtbank of erkende diensten) en een kind opnemen in het kader van langdurige pleegzorg, hebben dezelfde rechten op ouderschapsverlof als de biologische ouder in de eerste graad.
    • Langdurige pleegzorg betekent dat vanaf het begin duidelijk is dat het kind minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouders zal blijven.
  • § 2. Voorwaarden en start verlof: Het recht is onderworven aan de bestaande voorwaarden van ouderschapsverlof.
    • Het verlof kan starten vanaf de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister. De Koning kan een ander startpunt bepalen.
    • Het recht kan worden uitgeoefend zolang het kind geplaatst is in langdurige pleegzorg [505, 511 aan te passen.

Artikel 219. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2025 en is van toepassing op de aanvragen die vanaf 1 juli 2025 bij de werkgever worden ingediend.


TITEL 6. — PENSIOENEN

Dit deel van de wet gaat over pensioenen.

HOOFDSTUK 1. — MAATREGELEN TOT TIJDELIJKE BEPERKING VAN DE INDEXERING

Dit hoofdstuk regelt tijdelijke beperkingen op de indexering (aanpassing aan de levensduurte) van pensioenen.

Artikel 220. Definieert belangrijke begrippen:

  1. Wettelijk pensioen: Elk wettelijk, administratief of statutair ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, of vergelijkbare voordelen/overgangsuitkeringen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel. Ook aanvullende pensioenvoordelen voor managementfuncties in overheidsdienst.
  2. Buitenlands of internationaal wettelijk pensioen: Hetzelfde, maar dan ten laste van een buitenlands pensioenstelsel of een internationale instelling.
  3. Indexering: Een indexverhoging volgens de wetten van 1971 of 1977 die pensioenen koppelen aan de consumptieprijsindex.
  4. Grensbedrag: Een vast bedrag van 2.441,99 euro, gekoppeld aan een spilindexcijfer van 138,01, en schommelt op dezelfde manier als rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Staatskas.

Artikel 221.

  • De indexering van één of meerdere wettelijke pensioenen mag er niet toe leiden dat het geïndexeerde bruto maandbedrag (of het totaal ervan) het grensbedrag overschrijdt.
  • Er wordt echter altijd een indexering toegekend die beperkt is tot 2% van het maandelijks gewaarborgd minimumbedrag rustpensioen voor een alleenstaande gepensioneerde.
  • Als iemand meerdere wettelijke pensioenen krijgt, wordt de beperking toegepast in de volgorde van artikel 222.
  • Bij het bepalen of het grensbedrag is bereikt, wordt ook rekening gehouden met buitenlandse en internationale wettelijke pensioenen. Voor buitenlandse pensioenen die onder de EU-coördinatieregels vallen, wordt rekening gehouden binnen de grenzen van die verordeningen.

Artikel 222. Bepaalt de volgorde van voorrang waarin de indexeringsbeperking (van artikel 221) wordt toegepast, van hoogste naar laagste prioriteit:

  1. Rust- of overlevingspensioen ten laste van de Staatskas.
  2. Rustpensioen van personeel van openbare nutsbedrijven.
  3. Rust- of overlevingspensioen van het Fonds voor de federale politie.
  4. Rustpensioen van instellingen onder Koninklijk Besluit nr. 117.
  5. Rust- of overlevingspensioen van het Gesolidariseerde pensioenfonds van provinciale en plaatselijke besturen.
  6. Rust- of overlevingspensioen van lokale besturen die niet aangesloten zijn bij dat fonds.
  7. Rust- of overlevingspensioen als lokaal mandataris.
  8. Rust- of overlevingspensioen van provinciale besturen die niet aangesloten zijn bij dat fonds.
  9. Rust- of overlevingspensioen als provinciaal mandataris.
  10. Rust- of overlevingspensioen van andere gemeentelijke aggregaties, federaties, gemeenschapscommissies.
  11. Rust- of overlevingspensioen van andere machten en instellingen.
  12. Rust- of overlevingspensioen van de Overzeese Social* Deze voorrangsorde doet geen afbreuk aan andere regels die de bedragen van pensioenen beperken in functie van andere inkomsten.

Artikel 223. Wijkt af van eerdere wetten en stelt een bruto jaarbedrag van 99.499,24 euro vast voor bepaalde pensioenberekeningen, en dit bedrag schommelt niet meer volgens de index.

Artikel 224. De artikelen 220 tot en met 223 hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2025 en treden uiterlijk op 31 december 2029 buiten werking. Ze treden in elk geval buiten werking na een eventuele vijfde indexering die na 1 juli 2025 en vóór 31 december 2029 plaatsvindt. Dit is dus een tijdelijke maatregel.

HOOFDSTUK 2. — WIJZIGING VAN DE WET VAN 5 AUGUSTUS 1978 HOUDENDE ECONOMISCHE EN BUDGETTAIRE HERVORMINGEN

Artikel 225. Wijzigt artikel 40 van de wet van 1978:

  • Bij de berekening van pensioenen wordt nu ook rekening gehouden met ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen of vergelijkbare voordelen die zijn toegekend op basis van een buitenlandse wetgeving of door een internationale publiekrechtelijke instelling.
  • Pensioenen die uitsluitend een lichamelijke schade vergoeden, tellen niet mee.
  • Voor buitenlandse pensioenen onder EU-coördinatieregels, wordt rekening gehouden binnen die grenzen.

Artikel 226. Technische aanpassing in de Nederlandse tekst van artikel 40bis, § 1, derde lid.

Artikelen 227 t/m 230. Technische wijzigingen, vervangen verwijzingen naar een oude wet van 1994 door "titel 8 van de programmawet van 28 juni 2013". Dit is een update van interne wetsverwijzingen.

Artikel 231. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2025.

**HOOFDSTUK lokaal bestuur) zelf moet dragen.

Afdeling 2. — Bijkomende financiering van het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen

Artikel 233. Verlengt de periode waarvoor extra financiering wordt voorzien voor het pensioenfonds van provinciale en plaatselijke besturen van "voor de jaren 2023 en 2024" naar "voor de jaren 2023, 2024 en 2025".

Afdeling 3. — Inwerkingtreding

Artikel 234. Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, behalve artikel 233 (extra financiering), dat in werking treedt op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad en van toepassing is op de berekening van aanvullende werkgeversbijdragen voor 2024.


TITEL 7. — ZELFSTANDIGEN

Dit deel van de wet bevat wijzigingen aan het sociaal statuut van zelfstandigen.

HOOFDSTUK 1. — WIJZIGINGEN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967 HOUDENDE INRICHTING VAN HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

Dit is het basisbesluit dat het sociaal statuut van zelfstandigen regelt.

Artikelen 235 en 236. Technische wijzigingen in artikel 11, § 3, van het Koninklijk Besluit nr. 38. Ze passen verwijzingen aan naar de juiste bijdragecategorieën en paragrafen. Dit zorgt ervoor dat de juiste bijdragen worden toegepast.

Artikel 237. Vervangt artikel 13 (bijdragen voor zelfstandigen met pensioen of pensioenleeftijdse bijdragen verschuldigd: 14,70% op het deel van de inkomsten tot 15.831,12 euro. * De "wettelijke pensioenleeftijd" wordt nader gedefinieerd.

  • § 2. Zelfstandigen die de wettelijke pensioenleeftijd bereiken, maar ZONDER effectief een rustpensioen te ontvangen, of enkel een overlevingspensioen ontvangen:
    • Zij zijn hogere jaarlijkse bijdragen verschuldigd: 20,50% op inkomsten tot 15.831,12 euro en 14,16% op inkomsten tussen 15.831,12 en 23.330,06 euro.
    • Voor de berekening wordt het inkomen geacht een bepaald minimum te bereiken, zelfs als er geen winst was.
    •  
    • Als hun inkomen wel minstens 811,20 euro bereikt, gelden dezelfde bijdragen als in § 2.
  • § 4. Keuzemogelijkheden: Zelfstandigen die onder § 2 vallen (pensioenleeftijd zonder pensioen of enkel overlevingspensioen) kunnen vragen om onder de gunstigere regeling van § 3 (volledig geschorst vervroegd pensioen) of § 1 (pensioenontvangers) te vallen. De Koning kan hiervoor de aanvraagprocedure en voorwaarden regelen.

Artikel 238. Vervangt artikel 13bis, § 2 (voorlopige bijdragen voor beginnende zelfstandigen):

  • Bepaalt de voorlopige bijdragen die beginnende zelfstandigen moeten betalen tijdens hun eerste drie volledige kalenderjaren van onderwerping (en daarna zolang er geen referentiejaar is).
  • De bijdragen zijn meestal 20,50% op een bepaald forfaitair inkomen (dat varieert per categorie zelfstandige), of 14,70% in één geval.

Artikelen 239 en 240. Technische wijzigingen in artikelen 17, § 2 en 17bis, § 1bis, passen verwijzingen aan.

HOOFDSTUK 2. — WIJZIGINGEN VAN DE PROGRAMMAWET (I) VAN 24 DECEMBER 2002

Artikel 241. Wijzigt de definities in artikel 42 van de Programmawet (I) van 2002 om ze af te stemmen op de nieuwe categorieën en bijdragesystemen voor zelfstandigen:

  1. "Zelfstandige": bijdragen die voor de zelfstandige zijn bepaald.

**HOOFDSTUK 3. — WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 18 FEBRUARI 2018 HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN INZAKE AANVULLENDE PENSIOENEN EN TOT INSTELLING VAN EEN AANVULLEND PENSIOEN VOOR DE ZELFSTANDIGEN ACTIEF ALS NATUURLIJK PERSOON, VOOR DE MEEWERKENDE ECHT-567].

HOOFDSTUK 4. — WIJZIGING VAN DE PROGRAMMAWET VAN 26 DECEMBER 2022

Artikel 243. Technische wijziging in artikel 191, § 1, 1° van de Programmawet van 2022.

HOOFDSTUK 5. — WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 31 MEI 2023 TOT INVOERING VAN EEN TIJDELIJK CRISISKADER OVERBRUG-GINGSRECHT IN GEVAL VAN NOODSITUATIES EN TOT WIJZI-GING VAN DE PROGRAMMAWET VAN 26 DECEMBER 2022

Dit gaat over steunmaatregelen voor zelfstandigen in crisissituaties.

Artikel 244. De Nederlandse titel van de wet van 31 mei 2023 wordt formeel correcter gemaakt.

Artikel 245. Wijzigt artikel 4 van de wet van 31 mei 2023:

  • Past de verwijzingen aan naar de bijdragecategorieën die in aanmerking komen voor het tijdelijk crisiskader overbruggingsrecht.
  • De Koning kan het toepassingsgebied van dit overbruggingsrecht uitbreiden naar andere categorieën zelfstandigen, mits zij op dezelfde manier worden getroffen door de noodsituatie.

**HOOFDSTUK 6. — INWERKINGTREDINGS-EN OVERGANGSBEPAL Dit is de formele bevestiging dat de wet officieel is.