TITEL 1. — ALGEMENE BEPALING
Artikel 1. Dit is een algemene opening die zegt dat
deze wet regels stelt over een zaak die in artikel 74 van de Grondwet staat.
Dat is een soort formele verklaring over hoe de wet past binnen de Belgische
grondwet.
TITEL 2. — FINANCIËN
Dit deel gaat over geldzaken, belastingen en andere
financiële regels.
HOOFDSTUK 1. — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK DIVERSE
RECHTEN EN TAKSEN BETREFFENDE DE TAKS OP DE INSCHEPING VAN EEN LUCHTVAARTUIG
Dit hoofdstuk past de regels aan voor de belasting die je
betaalt als je in een vliegtuig stapt.
Artikel 2. De wet verandert iets in artikel 162 van
het Wetboek diverse rechten en taksen:
- De
belasting voor een passagier met een verder gelegen bestemming
wordt 5 euro.
- Een
oudere bepaling (onder 3°) wordt verwijderd. Dit kan betekenen dat
er voor die specifieke bestemmingen (die onder de oude bepaling vielen) nu
ook 5 euro geldt, of dat de belasting daarop helemaal verdwijnt.
Artikel 3. Dit deel van de wet (dit hoofdstuk) gaat
in op de dag dat het in het Belgisch Staatsblad verschijnt.
HOOFDSTUK 2. — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK DER
REGISTRATIE-, HYPOTHEEK- EN GRIFFIERECHTEN
Dit hoofdstuk past regels aan voor registratierechten
(bijvoorbeeld bij aankoop van onroerend goed), hypotheekrechten en
griffierechten (kosten voor de rechtbank).
Artikel 4. Er zijn twee belangrijke wijzigingen in
artikel 238 van dit Wetboek:
- Een
bedrag wordt verhoogd van 150 naar 1000. Dit gaat waarschijnlijk
over een bepaald recht of tarief.
- Het
recht wordt jaarlijks geïndexeerd. Dit betekent dat het bedrag
automatisch wordt aangepast aan de inflatie.
- De
formule is: basisrecht x nieuwe index / beginindex.
- De
beginindex is de consumptieprijsindex van september 2024.
- De
nieuwe index is die van september van het jaar vóór elke
indexering.
- Het
afgeronde bedrag (na indexering) wordt afgerond naar de hogere tiental
euro.
- De
Federale Overheidsdienst Financiën moet het nieuwe bedrag uiterlijk in
december elk jaar publiceren in het Belgisch Staatsblad en op
hun website. Dit zorgt voor transparantie.
Artikel 5. Dit hoofdstuk treedt in werking op de
dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK 3. — WIJZIGINGEN BETREFFENDE DE
INKOMSTENBELASTINGEN
Dit is een groot hoofdstuk dat aanpassingen regelt voor
inkomstenbelastingen.
Afdeling 1. — Carried interest
Dit gaat over een specifiek type inkomen, vaak voorkomend in
de financiële sector (denk aan managers van investeringsfondsen die een deel
van de winst krijgen).
Artikel 6. De wet voegt twee nieuwe definities toe
aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen:
- "Carried
interest begunstigde": Dit is een natuurlijk persoon (of iemand
die daarmee verbonden is) die activiteiten uitvoert.
- "Carried
interest vehikel": Dit is een Belgisch of buitenlands collectief
beleggingsfonds (zoals een investeringsfonds) dat geld ophaalt bij
beleggers om dit te investeren. Dit fonds voldoet niet aan de
voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (een Europese richtlijn voor
bepaalde beleggingsfondsen) of een vergelijkbare buitenlandse regeling.
Artikel 7. De wet voegt toe dat "Carried
interest" (het deel van de winst waar de begunstigde recht op heeft)
nu expliciet als een inkomen van de "Carried interest begunstigde"
wordt gezien.
Artikel 8. Dit artikel legt uit wat "Carried
interest" precies omvat:
- Deel
van de winst van een "Carried interest vehikel": Dit omvat
ook dividenden, betaald aan de begunstigde. Hiervan mag de aanschaffingswaarde
van de rechten in het vehikel worden afgetrokken. Echter, het deel dat
puur de opbrengst is van een investering door de begunstigde zelf (en niet
meer is dan wat een 'gewone' belegger zou krijgen), telt niet mee als
"Carried interest".
- Meerwaarde
bij overdracht van rechten: Als de begunstigde zijn rechten in het
"Carried interest vehikel" verkoopt met winst, telt die winst
(na aftrek van de aanschaffingswaarde en de normale investeringsopbrengst)
ook als "Carried interest".
- Uitkeringen
als dividenden: Bepaalde uitkeringen (bijvoorbeeld bij verdeling van
vermogen van het vehikel) worden ook als "Carried interest"
gezien, weer na aftrek van aanschaffingswaarde en uitsluiting van de
normale investeringsopbrengst.
- Uitzondering:
Inkomsten uit aandelenopties die vallen onder een specifieke wet
uit 1999 (bedoeld voor werkgelegenheid) vallen niet onder "Carried
interest".
Artikelen 9 t/m 15. Deze artikelen zijn vrij
technisch en passen andere delen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
aan om rekening te houden met de nieuwe definitie van "Carried
interest". Ze zorgen ervoor dat "Carried interest" op de juiste
manier wordt behandeld in de belastingregels. Belangrijk om te weten is dat
de inkomsten uit "Carried interest" (bedoeld in artikel 17, § 1, 6°)
belast worden tegen een tarief van 25%. Ook behouden deze inkomsten hun
aard van roerende inkomsten.
Artikel 16. Een bedrijf kan geen liquidatiereserve
aanleggen zolang het aandelen of deelbewijzen bezit van een "Carried
interest vehikel", als deze aandelen of deelbewijzen indirect in handen
zijn van een "Carried interest begunstigde". Dit geldt zelfs voor het
jaar waarin deze aandelen definitief zijn verkocht. Een liquidatiereserve is
een manier voor bedrijven om winsten tegen een lager tarief opzij te zetten.
Deze maatregel voorkomt dat men via deze weg belasting ontwijkt op Carried
Interest.
Artikel 17. Dit artikel stelt vast wanneer een
belastingplichtige wordt geacht "Carried interest" toe te kennen die
een begunstigde ontvangt van een buitenlands "Carried interest
vehikel". Het gaat hier om gevallen waarin het buitenlandse vehikel
verbonden is met de belastingplichtige en de Carried interest wordt ontvangen
vanwege de werkzaamheden van de begunstigde ten behoeve van de
belastingplichtige.
Artikel 18. Voert verdere technische wijzigingen in,
waaronder het opnemen van artikel 19quater (dat is het artikel over
Carried Interest) in de relevante bepalingen.
Artikel 19. Herbevestigt dat de belasting op de
inkomsten vermeld in artikel 17, § 1, 6° (Carried interest dus), 25%
bedraagt.
Artikelen 20 en 21. Nog meer technische aanpassingen
om de verwijzingen naar de nieuwe Carried Interest bepalingen te integreren in
andere delen van de wetgeving.
Artikel 22. Deze afdeling (over Carried interest)
treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad en
is van toepassing op inkomsten die vanaf die datum worden betaald of toegekend.
- Uitzondering:
Het is niet van toepassing op inkomsten van een "Carried
interest vehikel" dat al in vereffening was gesteld (dus bijna
opgedoekt) op de datum van inwerkingtreding.
- Uitzondering:
Artikel 16 (over liquidatiereserves) treedt pas in werking vanaf
aanslagjaar 2026.
Afdeling 2. — Exit taks
Dit hoofdstuk introduceert een "exit tax", een
belasting die wordt geheven wanneer activa uit België worden verplaatst.
Artikel 23. Voegt een nieuwe categorie toe aan de
definitie van dividenden: een deel van het vermogen van een vennootschap dat
als dividend wordt gezien in de vennootschapsbelasting. Dit gebeurt in twee
gevallen:
- Bij
bepaalde transacties waarbij activa niet langer in België worden
gebruikt of behouden (artikel 210, § 1, 4°).
- Bij
andere transacties waarbij activa niet langer in België worden gebruikt
of behouden (artikel 210, § 1, 1° en 1°bis). Dit betekent dat als een
bedrijf bijvoorbeeld activa verplaatst naar het buitenland via deze
operaties, dit als een dividenduitkering kan worden belast.
Artikel 24. Past de wet aan zodat dividenden die
voortkomen uit de verwezenlijking van activa die naar het buitenland zijn
overgebracht door zo'n 'exit' operatie, onder bepaalde voorwaarden afgetrokken
kunnen worden. Dit voorkomt dubbele belasting. De belastingplichtige moet
wel aantonen dat dit zo is.
Artikel 25. Stelt dat dividenden die voortvloeien
uit de realisatie van activa die naar het buitenland zijn overgebracht door
zo'n 'exit' operatie, onder bepaalde voorwaarden ook van de winst van het
belastbare tijdperk kunnen worden afgetrokken. Ook hier moet de
belastingplichtige dit aantonen.
Artikel 26. Dit artikel is technisch en past
verschillende paragrafen van artikel 219 van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen aan om de nieuwe categorie van dividenden die onder de
exit taks vallen op te nemen in de berekeningen en bepalingen.
Artikelen 27 t/m 29. Deze artikelen zijn eveneens
technisch en zorgen ervoor dat de nieuwe dividendcategorie (van de exit
taks) correct wordt verwerkt in andere relevante artikelen van het Wetboek van
de inkomstenbelastingen.
Artikel 30. Voegt een bepaling toe over de 'exit
taks': als activa worden overgebracht naar een andere EU-lidstaat of
EER-lidstaat die een overeenkomst heeft met België over wederzijdse
bijstand bij invordering, dan geldt er een specifieke bepaling voor het
bedrag dat als dividend wordt aangemerkt. Dit kan gunstiger zijn.
Artikel 31. Deze afdeling (over de exit taks) treedt
in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad en is van
toepassing op de transacties die vanaf die datum plaatsvinden.
Afdeling 3. — Liquidatiereserve en VVPRbis
Dit gaat over regelingen die bedrijven kunnen gebruiken om
winsten tegen een lager belastingtarief uit te keren aan aandeelhouders.
Artikel 32. Wijzigt de belastingtarieven voor
dividenden:
- Het
tarief voor bepaalde dividenden wordt 15% als ze worden uitgekeerd
uit de winstverdeling van het derde boekjaar na de inbreng of later.
Of, als ze door een "private privak" (een soort beleggingsfonds)
worden uitgekeerd, voor zover ze afkomstig zijn van dividenden die aan een
bepaald tarief kunnen worden onderworpen.
- Een
nieuw tarief van 20% wordt ingevoegd voor dividenden die worden
uitgekeerd uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na de inbreng,
als die inbreng uiterlijk op 31 december 2025 is gebeurd. Ook hier
geldt een soortgelijke regel voor "private privaks".
- De
tarieven voor dividenden die voortkomen uit de aantasting van een
liquidatiereserve (geld dat je als bedrijf opzij hebt gezet tegen een
lager tarief) worden gewijzigd naar 5%, 6,5% of 20%, afhankelijk
van wanneer de reserve werd aangelegd en hoe lang ze is behouden:
- Als
de reserve uiterlijk op 31 december 2025 is aangelegd:
- 5%
als het deel minstens 5 jaar behouden is gebleven.
- 6,5%
als het deel tussen 3 en 5 jaar behouden is gebleven.
- 20%
als het deel minder dan 3 jaar behouden is gebleven.
- Als
de reserve later dan 31 december 2025 is aangelegd:
- 6,5%
als het deel minstens 3 jaar behouden is gebleven. Dit geldt ook
voor vergelijkbare buitenlandse dividenden.
Artikel 33. Dit artikel brengt vergelijkbare
wijzigingen aan in artikel 269 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen,
specifiek voor de tarieven van de roerende voorheffing (een voorschot op
de belasting) op dividenden die afkomstig zijn van een liquidatiereserve.
Artikel 34. Artikelen 32, 3° en 33, 1° en 3° zijn van
toepassing op dividenden die toegekend of betaalbaar gesteld zijn vanaf de
dag van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
Afdeling 4. — DBI-aftrek
Dit gaat over de aftrek voor Definitief Belaste Inkomsten
(DBI), een regeling die dubbele belasting op winsten binnen een groep van
bedrijven moet voorkomen.
Artikel 35. De voorwaarden voor DBI-aftrek worden
aangepast:
- De
aanschaffingswaarde van de deelneming moet nu ten minste 2.500.000 euro
bedragen.
- Voor
bedrijven die geen kleine vennootschap zijn, moet de deelneming de
aard hebben van financiële vaste activa. Dit betekent dat het een
langetermijninvestering moet zijn en niet zomaar een belegging.
Artikel 36. Brengt vergelijkbare wijzigingen aan in
artikel 264/1, waarbij de drempel van 2.500.000 euro en de vereiste van financiële
vaste activa voor niet-kleine vennootschappen worden ingevoerd voor
bepaalde inkomsten.
Artikel 37.
- Artikel
35 (over de DBI-aftrek) is van toepassing vanaf aanslagjaar 2026.
- Artikel
36 treedt in werking op de dag van de publicatie van deze wet in het
Belgisch Staatsblad.
- Belangrijk:
Als een bedrijf zijn boekjaar afsluitdatum aanpast vanaf 3 februari
2025 met als enig doel belasting te ontwijken, heeft die aanpassing geen
effect voor de toepassing van artikel 35. Dit is om misbruik te
voorkomen.
HOOFDSTUK 4. — PROCEDURE – AFSCHAFFING VAN
BELASTINGVERHOGINGEN IN GEVALLEN VAN GOEDE TROUW
Dit hoofdstuk regelt wanneer de belastingdienst geen extra
boetes (belastingverhogingen) oplegt.
Artikel 38.
- Bij
een eerste overtreding die te goeder trouw is begaan, wordt afgezien
van een belastingverhoging.
- Goede
trouw wordt vermoed te bestaan bij een eerste overtreding, tenzij
het tegendeel wordt bewezen.
- Uitzondering:
Dit geldt niet in gevallen van toepassing van artikel 351 (een
artikel dat waarschijnlijk gaat over ernstige inbreuken). Dit is een
versoepeling voor kleine fouten.
Artikel 39. Dit hoofdstuk is van toepassing op belastingaanslagen
die worden geïnd vanaf de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK 5. — HERINVOERING VAN EEN PERMANENT SYSTEEM
INZAKE FISCALE REGULARISATIE
Dit hoofdstuk herintroduceert de mogelijkheid om 'zwart
geld' of niet aangegeven inkomsten te regulariseren, oftewel wit te wassen
tegen betaling van een boete, zonder strafrechtelijke vervolging voor de
fiscale fraude.
Artikel 40. Definieert belangrijke begrippen voor dit
regularisatiesysteem:
- Contactpunt:
Een speciaal punt bij de Federale Overheidsdienst Financiën voor
regularisaties.
- Regularisatieaangifte:
Een aangifte bij de FOD Financiën van inkomsten, bedragen, btw-transacties
en kapitalen om een regularisatieattest te krijgen en de verschuldigde
heffing te betalen.
- Natuurlijke
personen: Rijksinwoners en niet-rijksinwoners die onder de
personenbelasting vallen.
- Rechtspersonen:
Binnenlandse en buitenlandse vennootschappen, burgerlijke vennootschappen,
verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, rechtspersonen die aan de
rechtspersonenbelasting onderworpen zijn.
- Geregulariseerde
inkomsten: Inkomsten die worden aangegeven en normaal onder de
inkomstenbelasting vallen. Dit omvat ook inkomsten van juridische
constructies, roerende inkomsten van buitenlandse rekeningen en
buitenlandse levensverzekeringsovereenkomsten.
- Geregulariseerde
sommen: Geld en waarden die normaal niet onder de inkomstenbelasting
vallen, maar onder andere wetboeken (registratie-, hypotheek- en
griffierechten of diverse rechten en taksen).
- Geregulariseerde
btw-handelingen: Btw-plichtige transacties die worden aangegeven.
- Aangever:
De persoon of het bedrijf dat de aangifte indient.
- Gemachtigde:
Een erkende professional (bv. advocaat, accountant).
- Heffing:
Het totaalbedrag dat verschuldigd is door de regularisatie.
- Fiscaal
verjaarde kapitalen: Kapitalen waarvoor de belastingdienst geen
heffingsbevoegdheid meer kan uitoefenen vanwege het verstrijken van
termijnen (verjaring).
Artikel 41. Bepaalt de heffingen die je moet betalen
voor regularisatie:
- Voor
geregulariseerde inkomsten: Het normale inkomstenbelastingtarief
+ 30 procentpunten. Er wordt geen rekening gehouden met
belastingverminderingen of -kredieten.
- Voor
geregulariseerde sommen: Het normale belastingtarief + 30
procentpunten.
- Voor
geregulariseerde btw-handelingen: Het btw-tarief + 30
procentpunten.
Artikel 42. Als je de heffingen volgens artikel 41 definitief
en zonder voorbehoud betaalt, heeft dit belangrijke gevolgen:
- De
geregulariseerde inkomsten zijn niet meer onderworpen aan de
inkomstenbelasting (inclusief verhogingen, boetes en intresten).
- De
geregulariseerde sommen zijn niet meer onderworpen aan andere rechten
of taksen.
- De
geregulariseerde btw-handelingen zijn niet meer onderworpen aan btw,
noch aan extra boetes of sancties. In wezen koop je hier je rust af.
Artikel 43. Voor fiscaal verjaarde kapitalen (geld
dat de belastingdienst niet meer kan opeisen door verjaring) geldt een heffing
van 45 procentpunten op het kapitaal. Dit geldt voor kapitalen afkomstig
van fiscale misdrijven, levensverzekeringen, buitenlandse rekeningen en
juridische constructies.
Artikel 44. De regularisatieaangifte, betaling of het
attest heeft geen effect in de volgende gevallen:
- Als
de geregulariseerde bedragen voortkomen uit misdrijven beschreven in
artikel 505 van het Strafwetboek (bijvoorbeeld witwassen van geld),
tenzij ze uitsluitend afkomstig zijn van specifieke fiscale misdrijven.
Dit is om te voorkomen dat zware criminele winsten worden witgewassen.
- Als
de bedragen voortkomen uit andere misdrijven gerelateerd aan witwassen
(wet van 18 september 2017), met uitzondering van bepaalde lichtere
misdrijven zoals "misbruik van vennootschapsgoederen" of
"misbruik van vertrouwen".
- Als
de aangever al schriftelijk op de hoogte was van een lopend onderzoek
door Belgische instanties (justitie, belastingdienst, sociale zekerheid,
etc.) vóór de aangifte.
- Als
er al eerder een regularisatieaangifte is ingediend voor dezelfde
aangever.
Artikel 45. Beschrijft de procedure:
- De
aangifte gebeurt bij het Contactpunt via een standaardformulier
(model vastgesteld door de Koning).
- Het
formulier moet informatie bevatten over de aangever, gemachtigde, bedragen
en datum.
- Onderliggende
documenten kunnen tot zes maanden na de aangifte worden
ingediend. Het Contactpunt kan deze controleren.
- Documenten
die geen betrekking hebben op de geregulariseerde bedragen, worden niet
als onderdeel van de aangifte gezien en kunnen later niet worden gebruikt
tegenover instanties.
- De
aangifte moet vergezeld gaan van een korte verklaring over het
"fraudeschema", de omvang, oorsprong, periode en gebruikte
financiële rekeningen.
- Het
Contactpunt stuurt een ontvangstbevestiging en bepaalt de verschuldigde
heffing.
- De
betaling moet definitief en zonder voorbehoud binnen 15 kalenderdagen
na de verzenddatum van die brief gebeuren.
- Na
betaling stuurt het Contactpunt een regularisatieattest.
- Het
Contactpunt informeert de Cel voor financiële informatieverwerking
(een anti-witwascel) over de regularisatie, inclusief een kopie van het
attest en gegevens, maar zonder het fraudeschema.
- De
aangiften worden genummerd en bijgehouden.
- De
ambtenaren van het Contactpunt zijn gebonden aan het beroepsgeheim.
Ze mogen de informatie niet bekendmaken aan andere diensten van de FOD
Financiën. Dit beroepsgeheim doet echter geen afbreuk aan
meldingsplichten aan het Europees Openbaar Ministerie.
Artikel 46. De aangifte, betaling en het attest mogen
niet gebruikt worden als aanwijzing voor fiscale onderzoeken of controles,
noch voor het melden van inbreuken of uitwisselen van informatie, behalve voor
het vaststellen van de verschuldigde heffing zelf. Dit moet vertrouwen wekken
bij mensen die willen regulariseren.
Artikel 47. Het regularisatieattest kan, binnen de
gestelde grenzen, gebruikt worden als bewijsmiddel voor rechtbanken en
overheidsdiensten.
Artikel 48. Dit artikel is cruciaal:
- Personen
die bepaalde fiscale misdrijven (bv. valse aangifte, btw-fraude) of
misdrijven gerelateerd aan witwassen (artikel 505 Strafwetboek,
voor zover het vermogensvoordelen uit die misdrijven betreft) hebben
begaan, zijn vrijgesteld van strafvervolging als:
- Ze
vóór de regularisatieaangifte geen voorwerp waren van een opsporings-
of gerechtelijk onderzoek voor die misdrijven.
- Ze
een regularisatieaangifte hebben gedaan onder de voorwaarden van dit
hoofdstuk.
- De
verschuldigde heffing definitief en zonder voorbehoud is betaald.
- Voor
andere misdrijven (die niet direct fiscaal zijn, maar gerelateerd
aan de fiscale fraude, bv. misbruik van vennootschapsgoederen) kunnen
personen nog steeds vervolgd worden. Maar ook hier geldt
vrijstelling van straf als aan de voorwaarden is voldaan (geen onderzoek
vóór aangifte, regularisatie gedaan, heffing betaald).
- Dit
geldt niet voor medeplichtigen of mededaders die zelf geen
regularisatieaangifte hebben ingediend.
- De
leden van het Contactpunt hebben geen meldingsplicht aan het
parket.
Artikel 49.
- De
aangever moet schriftelijk bewijzen dat de inkomsten, sommen,
btw-handelingen en fiscaal verjaarde kapitalen hun normale
belastingregime hebben ondergaan. Andere bewijsmiddelen (behalve eed
en getuigen) zijn ook toegestaan.
- Als
dit niet kan worden aangetoond, moeten de bedragen worden geregulariseerd.
Je moet dan wel de aard van de belasting, categorie en periode aantonen.
- GEEN
regularisatie is mogelijk voor inkomsten die verband houden met zeer
ernstige misdrijven zoals terrorisme, georganiseerde misdaad,
drugshandel, mensenhandel, zware milieucriminaliteit, corruptie etc..
- Geregulariseerde
bedragen gelden alleen voor federale belastingen en bepaalde
gewestelijke belastingen.
Artikel 50. Regularisatie van een gewestelijke
belasting is alleen mogelijk als er een samenwerkingsakkoord is
afgesloten met het betrokken gewest.
Artikel 51. Er wordt een "Contactpunt
regularisaties" opgericht binnen de dienst "voorafgaande beslissingen
in fiscale zaken" (ook wel de rulingcommissie genoemd). Dit
Contactpunt valt onder het toezicht van een college en hun beslissingen moeten
worden goedgekeurd.
HOOFDSTUK 6. — WIJZIGINGEN BETREFFENDE DE BELASTING OVER
DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Dit hoofdstuk past regels aan voor de btw (belasting over de
toegevoegde waarde).
Afdeling 1. — Verlaagd btw-tarief met betrekking tot de
renovatie van privéwoningen, de afbraak van gebouwen en heropbouw van woningen
en de levering van sommige brandstoffen
Dit gaat over de voorwaarden waaronder je een lager
btw-tarief betaalt voor bouwwerken en brandstoffen.
Artikel 52. Voegt een bepaling toe over centrale
verwarmingsinstallaties die werken op fossiele brandstoffen: de levering en
aanhechting van onderdelen daarvan aan een gebouw valt nu onder een specifieke
btw-regeling. (De tekst specificeert niet direct of het hier om een verlaagd
tarief gaat voor deze specifieke aanpassingen, maar het is ingevoegd in een
rubriek over verlaagde tarieven).
Artikel 53. Dit is een lang en gedetailleerd artikel
over het verlaagde btw-tarief voor afbraak en heropbouw van woningen:
- §
1. Voor eigen bewoning door de bouwheer-natuurlijke persoon (jijzelf
bouwt voor jezelf):
- De
woning moet na de werken je enige en hoofdzakelijk eigen woning
zijn. Je moet er snel je domicilie vestigen.
- De
totale bewoonbare oppervlakte mag niet meer dan 200 m² zijn.
- De
bouwheer moet vóór de belasting opeisbaar wordt, een verklaring
indienen bij de minister van Financiën via een elektronisch adres.
Deze verklaring bevat je rijksregisternummer, telefoonnummer,
identificatiegegevens van alle eigenaars, adressen, kadastrale gegevens,
en bevestiging dat het de enige en hoofdzakelijk eigen woning is, met de
oppervlakte. Er moeten kopieën van de omgevingsvergunning en
aannemingscontract(en) bij zijn.
- Je
moet een kopie van deze verklaring aan de dienstverrichter(s)
(aannemer(s)) geven.
- De
belasting moet uiterlijk 31 december van het jaar van de eerste
ingebruikneming of inbezitneming opeisbaar zijn geworden.
- De
facturen moeten vermelden dat de toepassing van het verlaagd tarief
gerechtvaardigd is. Jouw verklaring ontlast de aannemer van
aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van samenspanning of duidelijke
niet-naleving.
- Uitzonderingen
op "enige woning": Andere woningen die je via erfenis hebt
(mede-eigenaar, naakte eigenaar, vruchtgebruiker) of een andere eigen
woning die je bewoonde en uiterlijk 31 december van het jaar na de
eerste ingebruikneming van de nieuwe woning verkocht is, tellen niet
mee voor de "enige woning" voorwaarde.
- Het
verlaagde tarief is niet van toepassing op: tuinaanleg,
afsluitingen, zwembaden, sauna's, midgetgolfbanen, tennisterreinen, of
reiniging. Ook niet op centrale verwarming op fossiele brandstoffen
(branders, regeltoestellen).
- §
2. Voor langdurige verhuur aan of via een sociale woonorganisatie:
- De
woning moet na de werken langdurig worden verhuurd aan een sociaal
verhuurkantoor of een erkende sociale
huisvestingsmaatschappij/publiekrechtelijke of privaatrechtelijke
rechtspersoon met sociaal oogmerk. Dit kan ook via een beheersmandaat aan
zo'n organisatie.
- De
bouwheer moet een verklaring indienen die bevestigt dat de woning minstens
15 jaar zo wordt verhuurd, met gelijkaardige bijlagen als bij §1.
- Ook
hier gelden gelijkaardige regels voor de termijn (uiterlijk 31
december eerste ingebruiknemingsjaar) en facturen.
- Dezelfde
uitzonderingen als in §1 zijn van toepassing (tuin, zwembaden,
fossiele brandstofverwarming, reiniging).
- §
3. Voor de verkoop (levering) van afgebraken en heropgebouwde woningen en
bijhorend terrein (door de belastingplichtige die de afbraak/heropbouw
heeft uitgevoerd):
- Dit
geldt als de belasting opeisbaar is geworden vanaf 1 juli 2025.
- De
woning moet na de levering ofwel:
- De
enige en hoofdzakelijk eigen woning zijn van de koper
(natuurlijke persoon), met domicilie en max 175 m² bewoonbare
oppervlakte. (Let op het verschil in oppervlakte met §1: 175m² vs
200m²).
- Verhuurd
worden zoals beschreven in § 2 (aan sociale organisaties).
- Verhuurd
worden zoals beschreven in § 4 (aan een natuurlijke persoon), met
een maximum van 175 m² bewoonbare oppervlakte.
- De
verkoper moet een verklaring indienen (medeondertekend door de
koper), met gelijkaardige gegevens en bijlagen (vergunning,
aannemingscontracten, compromis/akte).
- De
facturen en akten moeten de toepassing van het verlaagd tarief vermelden.
Medeondertekening door de koper ontlast de verkoper van
aansprakelijkheid.
- Dezelfde
uitzonderingen op "enige woning" als in §1 zijn van
toepassing.
- Het
verlaagde tarief is niet van toepassing op zwembaden, sauna's, etc.
en specifieke onderdelen van centrale verwarming op fossiele
brandstoffen.
- §
4. Voor langdurige verhuur aan een natuurlijke persoon:
- De
woning moet na de werken door de bouwheer worden verhuurd als woning aan
een natuurlijke persoon die er snel zijn domicilie zal vestigen.
- De
totale bewoonbare oppervlakte mag niet meer dan 200 m² zijn.
- De
bouwheer moet een verklaring indienen met gelijkaardige bijlagen
als bij §1.
- Ook
hier gelden gelijkaardige regels voor de termijn (uiterlijk 31
december eerste ingebruiknemingsjaar) en facturen.
- Dezelfde
uitzonderingen als in §1 zijn van toepassing (tuin, zwembaden,
fossiele brandstofverwarming, reiniging).
- §
5. Voorwaarden voor behoud van het verlaagde tarief (eigen bewoning):
- De
voorwaarden voor eigen bewoning (§1 en §3, a) moeten vervuld blijven
gedurende een periode die ten vroegste eindigt op 31 december van het
vijfde jaar volgend op het jaar van eerste ingebruikneming.
- Als
de voorwaarden niet meer vervuld zijn tijdens deze periode, moet
de bouwheer/verkrijger dit binnen 3 maanden melden en het belastingvoordeel
terugstorten aan de Staat (1/5 per jaar).
- Uitzondering
op terugstorting: Bij overlijden of een behoorlijk bewezen
geval van overmacht.
- §
6. Voorwaarden voor behoud van het verlaagde tarief (verhuur):
- De
voorwaarden voor verhuur (§2, §3, b/c en §4) moeten vervuld blijven
gedurende een periode die ten vroegste eindigt op 31 december van het
vijftiende jaar volgend op het jaar van eerste ingebruikneming. Deze
minimum verhuurtermijn wordt vastgelegd in het huurcontract.
- Als
de voorwaarden niet meer vervuld zijn, moet de bouwheer/verkrijger
dit binnen 3 maanden melden en het belastingvoordeel
terugstorten aan de Staat (1/15 per jaar).
- Uitzondering
op terugstorting: Bij een behoorlijk bewezen geval van overmacht.
- §
7. Definitie bewoonbare oppervlakte:
- Voor
een eengezinswoning: optellen van alle woonvertrekken, gemeten
vanaf en tot de binnenkant van de opgaande muren.
- Voor
een appartement: optellen van alle privatieve woonvertrekken,
gemeten vanaf en tot de binnenkant van de gemeenschappelijke muren.
Gemeenschappelijke delen tellen proportioneel mee voor geïntegreerde
projecten.
- Woonvertrekken
zijn keukens, woonkamers, slaapkamers, zolders/kelders, bureaus en andere
woonruimtes. Ook ruimtes voor economische activiteit.
- Woonvertrekken
moeten een minimale oppervlakte van 4 m² en een minimale hoogte van 2
meter hebben om mee te tellen.
- De
Koning kan dit verder wijzigen.
- §
8. Meerdere bouwheren/kopers:
- De
voorwaarde van de enige woning wordt per bouwheer/koper
afzonderlijk bekeken, ongeacht de juridische relatie tussen hen.
- Als
dit betekent dat de belastinggrondslag moet worden gesplitst, gebeurt dit
naar verhouding van de eigendomsrechten in de woning.
- De
bouwheren moeten een gezamenlijke schriftelijke verklaring
indienen over hun eigendomsdeel, wat de aannemer van aansprakelijkheid
ontlast.
Artikel 54. Schrapt Rubriek VIII van tabel B van de
bijlage bij het betreffende besluit.
Afdeling 2. — Inwerkingtreding
Artikel 55. Dit hoofdstuk (over btw-tarieven) treedt
in werking op de dag van publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK 7. — HERINVOERING VAN EEN PERMANENT SYSTEEM
SOCIALE REGULARISATIE
Dit hoofdstuk introduceert een vergelijkbaar systeem als de
fiscale regularisatie (hoofdstuk 5), maar dan voor niet-betaalde sociale
bijdragen.
Artikel 56.
- De
aangever (uit hoofdstuk 5) kan zijn regularisatieaangifte uitbreiden
om beroepsinkomsten te dekken waarop niet-verjaarde sociale
bijdragen verschuldigd waren volgens het sociaal statuut van
zelfstandigen.
- Hiervoor
moet een aanvullende sociale heffing worden betaald die 20% van
deze beroepsinkomsten bedraagt.
- De
betaling van deze heffing heeft tot gevolg dat de geregulariseerde
beroepsinkomsten niet meer onderworpen kunnen worden aan de betaling
van de normale bijdragen of verhogingen/boetes.
- Belangrijk:
De betaling van deze heffing opent geen rechten op sociale uitkeringen.
Het is puur een regularisatie.
Artikel 57. De procedure voor sociale regularisatie:
- De
fiscale regularisatieaangifte wordt aangevuld met de
beroepsinkomsten en de aanvullende sociale heffing, samen met een korte
verklaring over de periode waarin de inkomsten zijn ontstaan.
- Onderliggende
stukken kunnen tot 6 maanden na de aangifte worden ingediend.
- Het
Contactpunt (van fiscale regularisatie) vermeldt ook het bedrag van de
sociale heffing in zijn brief.
- Betaling
moet definitief en zonder voorbehoud binnen 15 kalenderdagen.
- De
ontvangen betalingen worden binnen 3 maanden overgemaakt aan het globaal
financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen.
- Het
Contactpunt stuurt een sociaal regularisatieattest.
- Een
kopie van het attest wordt ook naar het Rijksinstituut voor de Sociale
Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) gestuurd, dat het meedeelt aan
het sociaal verzekeringsfonds van de aangever.
- De
ambtenaren van het RSVZ en de sociale verzekeringsfondsen zijn gebonden
aan het beroepsgeheim en hebben geen meldingsplicht.
Artikel 58. De sociale regularisatieaangifte of het
attest heeft geen effect als:
- De
aangever vóór de aangifte schriftelijk op de hoogte was van lopende,
specifieke onderzoeksdaden door Belgische instanties.
- Er
al een regularisatieaangifte is ingediend voor dezelfde aangever
sinds de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.
Artikel 59. De aangifte (voor sociale regularisatie)
kan niet gebruikt worden als aanwijzing voor onderzoeks- of
controleverrichtingen in het kader van het sociaal statuut van de
zelfstandigen, behalve voor het bedrag van de verschuldigde heffing zelf.
Artikel 60. Het sociale regularisatieattest kan,
binnen de gestelde grenzen, gebruikt worden als bewijsmiddel voor
rechtbanken en overheidsdiensten.
Artikel 61. Personen die zich schuldig hebben gemaakt
aan inbreuken met betrekking tot onjuiste of onvolledige verklaringen over
sociale bijdragen als zelfstandige, zijn vrijgesteld van strafvervolging
als:
- Ze
vóór de aangifte geen voorwerp waren van een opsporings- of
gerechtelijk onderzoek voor die inbreuken.
- Er
een sociale regularisatieaangifte is gedaan onder de voorwaarden van dit
hoofdstuk.
- De
verschuldigde bedragen definitief en zonder voorbehoud zijn betaald.
Artikel 62. De hoofdstukken 5 (fiscale regularisatie)
en 7 (sociale regularisatie) treden in werking op de dag van publicatie van
deze wet in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK 8. — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK DIVERSE
RECHTEN EN TAKSEN BETREFFENDE DE JAARLIJKSE TAKS OP DE EFFECTENREKENINGEN
Dit gaat over de jaarlijkse belasting op effectenrekeningen
(waar je aandelen, obligaties e.d. op bewaart).
Artikel 63. Voegt een nieuw artikel (201/9/6) toe aan
het Wetboek diverse rechten en taksen:
- Definities:
- "Omzetting":
Het omzetten van financiële instrumenten die op een effectenrekening
staan naar instrumenten die dat niet zijn, terwijl de kenmerken van het
instrument behouden blijven. Dit geldt alleen als de totale waarde op de
rekening vóór de omzetting meer dan 1.000.000 euro bedraagt.
- "Overdracht":
Het overdragen van een deel van de belastbare financiële instrumenten
naar een of meer andere effectenrekeningen, als de waarde op de
oorspronkelijke rekening vóór de overdracht meer dan 1.000.000 euro
bedraagt. Dit geldt als de rekeninghouder dezelfde is of als de
oorspronkelijke rekeninghouder mede-titularis is van de ontvangende
rekening.
- Meldingsplicht:
Een Belgische tussenpersoon of verantwoordelijke vertegenwoordiger moet de
belastingdienst uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het
einde van de referentieperiode op de hoogte brengen van elke
dergelijke omzetting of overdracht.
- Als
een effectenrekening in het buitenland wordt aangehouden zonder
vertegenwoordiger, dan ligt de meldingsplicht bij de rekeninghouder
zelf.
- Boetes:
Het niet (of laattijdig, onnauwkeurig, onvolledig) melden wordt bestraft
met een boete van 250 tot 2.500 euro. Er is geen boete bij
ontstentenis van kwade trouw (dus als je het per ongeluk niet meldt).
- Ontwijking
voorkomen: De wet stelt dat omzettingen en overdrachten niet tegen de
belastingdienst kunnen worden ingeroepen als het hoofdzakelijke motief het
ontwijken van de taks was. Je moet bewijzen dat er een ander motief
was.
- De
rekeninghouder is de taks verschuldigd na aftrek van wat de tussenpersoon
moet inhouden.
- De
Koning stelt de verdere regels voor de meldingsplichten vast en kan eisen
dat het identificatienummer (rijksregisternummer) wordt vermeld.
Artikel 64. Dit hoofdstuk treedt in werking op de
dag van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad. De
informatieverplichting uit artikel 201/9/6, § 1, is wel van toepassing.
HOOFDSTUK 9. — VERLENGING VAN DE BESTAANDE REGELINGEN
INZAKE OVERWERK
Dit hoofdstuk verlengt bepaalde gunstige regelingen voor
overwerk (overuren).
Artikel 65. Wijzigt de wet van 2019: De term
"2024 en 2025" wordt vervangen door "2024, 2025 en 2026".
Dit betekent dat bepaalde gunstige regels voor overwerk (vermoedelijk
belastingverminderingen) worden verlengd tot en met aanslagjaar 2026.
Een zin die specifieke uren voor 2025 beperkte, wordt geschrapt.
Artikel 66. Verlengt de periode voor bepaalde
bezoldigingen (salarissen) die in aanmerking komen voor gunstige behandeling
(vermoedelijk socialezekerheidsverminderingen) van "31 december 2024"
naar "31 december 2025". Ook hier wordt een beperking op
specifieke overuren voor 2025 geschrapt.
Artikel 67 en 68. De woorden "30 juni 2025"
in de wet van 31 juli 2023 (over relance-uren, extra overuren om de
economie te stimuleren) worden telkens vervangen door "31 december 2025".
Dit betekent dat je tot eind 2025 nog steeds gebruik kunt maken van de
relance-uren.
Artikel 69. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang
van 1 juli 2025.
TITEL 3. — VOLKSGEZONDHEID
Dit deel van de wet gaat over gezondheidszorg.
ENIG HOOFDSTUK. ETHISCHE COMITÉS
Dit gaat over de financiële bijdragen voor ethische comités,
die medische studies goedkeuren.
Artikelen 70 t/m 73. Dit zijn technische wijzigingen
aan de wet betreffende het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en
Gezondheidsproducten (FAGG). Ze updaten verwijzingen naar specifieke artikelen.
Artikel 73 verandert specifiek het woord "belastingen" naar "belastingen
en retributies". Retributies zijn vergoedingen voor een geleverde
dienst.
Artikel 74.
- Om
de financiering van subsidies voor ethische comités mogelijk te maken,
wordt een bijdrage opgelegd aan elke opdrachtgever van een commerciële
klinische proef. De exacte bedragen staan in een bijlage (Annexe X,
hoofdstuk 3).
- De
bijdragen zijn betaalbaar vanaf de zevende dag na de indiening van de
aanvraag die de bijdrageplichtige activiteit vormt.
- De
betaler heeft vijftien dagen na ontvangst van het betalingsbericht
om te betalen.
- De
ontvangen bijdragen worden uitgekeerd als subsidie aan de ethische
comités.
- De
Koning kan deze bijdragen ook gebruiken voor de financiering van andere
activiteiten van de ethische comités.
Artikel 75. Voegt de titel "en bijdragen in
het kader van klinische studies van geneesmiddelen, ter betoelaging van de
werkzaamheden van de ethische comités" toe aan Bijlage X van de wet,
en voegt een nieuw Hoofdstuk 3 toe aan die bijlage, waarin de concrete
bedragen van de bijdragen worden gespecificeerd (bijvoorbeeld 7.677,41 euro
voor een aanvraag tot toelating van een klinische proef).
Artikel 76. Wijzigt de wet van 7 mei 2017:
- De
FOD Volksgezondheid (federale overheidsdienst) betaalt de subsidies
aan de ethische comités niet meer rechtstreeks. In plaats daarvan
betaalt het FAGG (Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en
Gezondheidsproducten) de subsidies, gebaseerd op een betalingsbericht van
de FOD Volksgezondheid en op advies van een college.
- De
Koning kan de wijze van betaling van deze subsidies wijzigen.
Artikel 77. Voegt een bijlage toe aan de wet van 7
mei 2017, die de hoogte van de subsidie en de betalingsmodaliteiten
bepaalt.
Artikel 78. Schrapt twee paragrafen in een koninklijk
besluit uit 2023 over de bedragen die ethische comités ontvangen.
Artikel 79. Artikelen 70 tot en met 78 treden in
werking op 1 juli 2025.
TITEL 4. — SOCIALE ZAKEN
Dit deel van de wet behandelt sociale zekerheid en
uitkeringen.
HOOFDSTUK 1. — VRIJSTELLING VAN DE PATRONALE BIJDRAGE
BOVEN LOONPLAFOND
Dit gaat over de vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen
voor werkgevers als het loon van een werknemer boven een bepaald plafond
uitkomt.
Afdeling 1. — Wijziging van de besluitwet van 7 februari
1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter
koopvaardij
Artikel 80. Voegt toe dat de sociale bijdragen
voor werkgevers niet verschuldigd zijn op het deel van het basisloon dat een
door de Koning vastgesteld grensbedrag per kwartaal overschrijdt. Dit geldt
voor zeelieden. Als de overschrijding komt door meerdere tewerkstellingen bij
dezelfde werkgever, wordt het grensbedrag proportioneel verdeeld.
Afdeling 2. — Wijziging van de wet van 29 juni 1981
houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
Artikel 81. Voegt toe dat bepaalde sociale
bijdragen (bedoeld in artikel 38, § 3, 1° of 2° of 3°, en § 3bis) niet
verschuldigd zijn op het deel van het basisloon dat een kwartaalbedrag
overschrijdt.
- Dit
grensbedrag wordt verhoogd met 2% bij elke verhoging van de
loongrenzen die gekoppeld zijn aan de index.
- De
Koning bepaalt wat onder basisloon wordt verstaan en legt het grensbedrag
vast.
- Als
de overschrijding komt door meerdere tewerkstellingen bij dezelfde
werkgever, wordt het grensbedrag proportioneel verdeeld.
Afdeling 3. — Wijzigingen van de wet van 29 april 1996
houdende sociale bepalingen
Artikel 82. Wijzigt de berekening van de vermindering
van de socialezekerheidsbijdragen. Er wordt geen rekening gehouden met
bepaalde loonmatigingsbijdragen en patronale bijdragen die verschuldigd zijn
op het deel van het basisloon dat het vastgestelde kwartaalbedrag overschrijdt.
Ook hier een regel voor proportionele verdeling bij meerdere tewerkstellingen.
Afdeling 4. — Wijzigingen van hoofdstuk 7 van titel IV
van de programmawet (I) van 24 december 2002
Artikel 83. Past artikel 326 aan. Voegt toe dat bij
de berekening van de verminderingen van socialezekerheidsbijdragen, er geen
rekening wordt gehouden met het deel van het basisloon dat het door de Koning
bepaalde grensbedrag per kwartaal overschrijdt. Ook hier een bepaling over
proportionele verdeling bij meerdere tewerkstellingen.
Artikel 84. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1
juli 2025.
HOOFDSTUK 2. — HARMONISATIE VAN DE INDEXERING VAN SOCIALE
UITKERINGEN EN WEDDEN VAN DE AMBTENAREN
Dit gaat over het aanpassen van lonen en uitkeringen aan de
levensduurte (indexering).
Artikel 85. Wijzigt de wet van 1971 over de koppeling
aan de index:
- In
"andere gevallen" (niet-specifieke situaties), vindt een
indexering plaats vanaf de derde maand die volgt op de maand waarvan
het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
- Belangrijke
uitzonderingen:
- Voor
collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) gesloten vóór 1 juli 2025
blijft de oude versie van de wet van toepassing, tenzij ze expliciet
anders afspreken.
- Voor
de federale publieke zorgsectoren (ziekenhuizen, thuisverpleging,
wijkgezondheidscentra, behalve categorale ziekenhuizen, psychiatrische
verzorgingstehuizen, beschut wonen) blijft de oude versie van de wet van
toepassing, tenzij expliciet afgeweken.
Artikel 86. Brengt vergelijkbare wijzigingen aan in
de wet van 1977, die de uitgaven in de overheidssector koppelt aan het
indexcijfer van de consumptieprijzen. Dezelfde regels gelden voor de
inwerkingtreding en de uitzonderingen voor CAO's en federale publieke zorgsectoren.
Artikel 87. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1
juli 2025.
TITEL 5. — WERK
Dit deel van de wet gaat over werkloosheid, verlof en
arbeidsmarkt.
HOOFDSTUK 1. — WERKLOOSHEIDSREGLEMENTERING
Dit is een groot hoofdstuk met veel wijzigingen aan de
regels voor werkloosheidsuitkeringen.
Afdeling 1. — Wijzigingen in de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Artikel 88. Wijzigt artikel 7, § 1septies (over de
voorwaarden voor werkloosheidsuitkeringen):
- De
Koning kan nu de voorwaarden voor arbeids- en gelijkgestelde dagen en
de berekeningswijze moduleren (aanpassen) afhankelijk van het
arbeidsregime van de werknemer vóór de werkloosheid. Er kan een
onderscheid gemaakt worden tussen voltijdse, deeltijdse met behoud van
rechten, en vrijwillig deeltijdse werknemers, en specifieke kenmerken van
het werk. De Koning bepaalt wat onder deze begrippen valt.
- Een
bepaling wordt opgeheven.
- De
voorwaarden voor vrijstelling van toelaatbaarheidsvoorwaarden voor
tijdelijk werklozen worden aangepast. De Koning bepaalt wat een
tijdelijk werkloze is.
- De
gevallen en voorwaarden voor vrijstelling van bepaalde
toekenningsvoorwaarden voor werklozen worden aangepast.
Artikel 89. Heft verschillende bepalingen op in
artikel 7, § 1octies.
Afdeling 2. — Wijzigingen in het koninklijk besluit van
25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
Dit is de belangrijkste wet voor werkloosheid. Veel
artikelen worden opgeheven of gewijzigd.
Artikelen 90 t/m 93. Deze artikelen worden opgeheven.
Artikel 94. Schrapt de woorden "of voor de in
artikel 6 bedoelde commissie".
Artikel 95. Heft twee bepalingen op in artikel 27.
Artikel 96. Technische wijziging in artikel 28, § 3.
Artikel 97. Wijzigt artikel 29 (over deeltijdse
werknemers):
- Voor
deeltijds werk om in aanmerking te komen, moet de arbeid nu gemiddeld
ten minste 12 uur per week bedragen of ten minste één derde van het
normaal wekelijkse aantal uren van een voltijdse vergelijkbare persoon.
Dit vervangt een complexere verwijzing naar de arbeidsovereenkomstenwet.
- Twee
specifieke bepalingen worden opgeheven.
Artikel 98. Vervangt artikel 30 (toelating tot
werkloosheidsuitkeringen voor voltijdse werknemers):
- Een
voltijdse werknemer moet een wachttijd van 312 arbeidsdagen
doorlopen hebben in de 36 maanden vóór de uitkeringsaanvraag.
- Arbeidsdagen
die al meetelden voor een eerdere toelating (onder artikel 30 of 33)
tellen niet opnieuw mee.
- De
referteperiode (de 36 maanden) wordt verlengd met dagen
waarop de werknemer:
- Een
uitkering kreeg wegens ziekte/invaliditeit, arbeidsongeval of
beroepsziekte. Bepaalde dagen (artikel 38, § 1, eerste lid, 6°)
verlengen de referteperiode echter niet.
- Minimaal
drie maanden een beroep uitoefende dat niet onder de sociale zekerheid
(werkloosheidssector) viel (en geen uitkeringen ontving), met een
maximum van vijftien jaar verlenging.
- Onderbrekingsuitkeringen
genoot wegens loopbaanonderbreking of vermindering van prestaties.
- In
voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving was tijdens
tewerkstelling of volledige werkloosheid.
Artikelen 99 en 100. Deze artikelen worden opgeheven.
Artikel 101. Wijzigt artikel 33 (toelating tot
werkloosheidsuitkeringen voor deeltijdse werknemers met behoud van rechten):
- Verwijzingen
naar artikelen 31 en 32 worden geschrapt, en een zin over een 6-maanden
verlenging van de referteperiode wordt opgeheven.
- Voor
het bepalen van het vereiste aantal arbeidsdagen tellen dagen die al
meetelden voor eerdere toelatingen niet opnieuw mee.
Artikel 102. Vervangt artikel 36 (toelating tot
inschakelingsuitkeringen voor jonge werknemers):
- §
1. Voorwaarden om toegelaten te worden tot inschakelingsuitkeringen:
- Niet
meer leerplichtig zijn.
- Aantonen
dat je:
- Een
diploma hoger secundair onderwijs in België hebt behaald.
- Of
in het bezit bent van een diploma/getuigschrift/attest dat op een lijst
staat, inclusief diploma's van succesvol afgeronde alternerende
opleidingen of gelijkwaardig verklaarde diploma's.
- Of
een bewijsstuk van een Gemeenschap hebt dat gelijkwaardigheid vaststelt,
of een toelatingsbewijs voor hoger onderwijs, mits je minstens 6 jaar
studies volgde in België, of een werkelijke band met de Belgische
arbeidsmarkt aantoont (min 78 arbeidsdagen loontrekkend of 3 maanden
zelfstandig in hoofdberoep), of als kind ten laste bent van migrerende
werknemers.
- Alle
opgelegde studie-, leer- of opleidingsactiviteiten beëindigd
hebben. Ook als je ingeschreven was voor hoger onderwijs met minstens 16
uur/week of 27 studiepunten.
- Na
het beëindigen van de studies een beroepsinschakelingstijd van 156
dagen doorlopen hebben.
- Minder
dan 25 jaar zijn op het moment van de aanvraag.
- Actief
naar werk gezocht hebben tijdens de inschakelingstijd en twee
positieve evaluaties van je zoekgedrag gekregen hebben (start een
maand na inschrijving als werkzoekende).
- Nog
niet eerder toegelaten zijn geweest tot werkloosheidsuitkeringen
onder artikel 30 of 33.
- Vermindering
van de inschakelingstijd: Voor jongeren die een alternerende opleiding
succesvol afronden, wordt de 156 dagen inschakelingstijd verminderd met
het aantal dagen van de leerovereenkomst (zondagen uitgezonderd).
- Verhoging
van de leeftijdsgrens: Als je je aanvraag niet kon indienen vóór je
25e door overmacht, tewerkstelling of zelfstandigheid, wordt de
leeftijdsgrens opgeschoven.
- §
2. Dagen die meetellen voor de beroepsinschakelingstijd:
- Arbeids-
en gelijkgestelde dagen, inclusief studentenarbeid (na einde studies).
- Dagen
dat je werkzoekend, ingeschreven en beschikbaar bent voor de
arbeidsmarkt, en deelneemt aan een individueel inschakelingsproject.
- Dagen
in het buitenland voor een stage die je kansen op de arbeidsmarkt
vergroot, na acceptatie door de RVA.
- Dagen
van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of
adoptieverlof.
- Dagen
dat je zelfstandige in hoofdberoep was.
- §
3. Uitzondering voor werknemers die opnieuw uitkeringen aanvragen na
onderbreking. Zij kunnen onder bepaalde voorwaarden opnieuw toegelaten
worden op basis van artikel 30 of 33.
Artikel 103. Heft een lid op in artikel 36/1.
Artikel 104. Verandert een periode van "6
maanden" naar "3 maanden" in artikel 36/5.
Artikel 105. Vervangt artikel 36/7 (gelijkstelling
met positieve evaluaties van zoekgedrag):
- §
1. Gelijkstelling met een positieve evaluatie:
- 52
arbeidsdagen in de 8 maanden vóór de uitkeringsaanvraag.
- Ononderbroken
tewerkstelling van minstens 2 maanden als zelfstandige in hoofdberoep.
- Ononderbroken
stageperiode van minstens 2 maanden in het buitenland (erkend door
RVA).
- Ononderbroken
beroepsopleiding of instapstage van minstens 2 maanden.
- Ononderbroken
specifiek of aangepast begeleidingstraject van minstens 2 maanden.
- Gelijkstelling
met twee positieve evaluaties:
- 104
arbeidsdagen in de 8 maanden vóór de aanvraag.
- Ononderbroken
tewerkstelling van minstens 4 maanden als zelfstandige in hoofdberoep.
- Ononderbroken
stageperiode van minstens 4 maanden in het buitenland.
- Succesvol
voltooide alternerende opleiding.
- Ononderbroken
specifiek of aangepast begeleidingstraject van minstens 4 maanden.
- §
2. Informatie-uitwisseling: De RVA deelt informatie over deze
gelijkstellingen via een geautomatiseerd systeem aan de bevoegde
gewestelijke instanties.
Artikel 106. Technische wijziging in artikel 36/10:
voegt "geheel of gedeeltelijk" toe.
Artikel 107. Technische wijzigingen in artikel 37
(arbeidsdagen) en heft een paragraaf op.
Artikel 108. Vervangt artikel 38 (dagen gelijkgesteld
met arbeidsdagen):
- §
1. Lijst van gelijkgestelde dagen:
- Wettelijke
vakantie en vakantie via CAO (met vakantiegeld).
- Feest-
of vervangingsdagen met loon.
- Dagen
arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon (tweede week) en dagen
met aanvulling/voorschot.
- Inhaalrustdagen.
- Niet-gepresteerde
dagen in arbeidsovereenkomst met minimumloon en sociale
zekerheidsinhoudingen.
- Dagen
van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of
adoptieverlof.
- Staking,
lock-out, tijdelijke werkloosheid door staking/lock-out.
- Dagen
uitoefening functie rechter in sociale zaken.
- Dagen
afwezigheid voor pleegzorg.
- Gelijkgestelde
dagen worden op dezelfde manier berekend als voorafgaande arbeidsdagen.
- §
2 en § 3 worden opgeheven.
Artikelen 109 en 110. Deze artikelen worden opgeheven.
Artikel 111. Wijzigt artikel 41: Dagen waarvoor al
werkloosheidsuitkering is toegekend, tellen niet mee voor een nieuwe
toelating tot werkloosheidsuitkeringen onder artikel 30.
Artikel 112. Vervangt artikel 42 (werknemer die
opnieuw uitkeringen aanvraagt):
- Een
werknemer die opnieuw uitkeringen aanvraagt als volledig werkloze, is vrijgesteld
van de wachttijd en kan opnieuw toegelaten worden tot het stelsel
waarin hij laatst vergoed werd, als hij een aanvraag doet binnen de
periode dat hij recht heeft op uitkeringen.
Artikel 113. Technische wijziging in artikel 42bis,
verwijst enkel naar artikel 30.
Artikel 114. Wijzigt artikel 43, § 2: Een vreemde of
staatloze werknemer wiens arbeidsvergunning vervallen is en die na 90 dagen
opnieuw is beginnen werken, moet opnieuw voldoen aan de voorwaarden van
artikel 30 of 33 om toegelaten te worden tot uitkeringen.
Artikel 115. Heft een bepaling op in artikel 46, § 3.
Artikel 116. Wijzigt artikel 51, § 1: Past de
voorwaarden aan wanneer een werknemer geen uitkering kreeg gedurende
minstens zes maanden na het verlaten van een passende dienstbetrekking.
Artikel 117. Wijzigt artikel 52, § 3:
- Uitsluiting
van uitkeringen eindigt pas wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de
toelaatbaarheidsvoorwaarden van artikel 30 of 33.
- Voor
de toepassing hiervan, worden arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen van
vóór de gebeurtenis die tot uitsluiting leidde, niet meegeteld.
Artikel 118. Wijzigt artikel 52bis (uitsluiting bij
werkverlating of weigering passende dienstbetrekking):
- Een
uitsluitingsbeslissing (eerste lid, 1°) kan eenmalig vervangen worden
door een beperking van het recht op uitkeringen, als de werknemer
minstens 3120 arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen kan aantonen.
- De
beperking houdt in dat de werknemer maximaal zes maanden recht op
uitkeringen behoudt.
- Als
de werkloze binnen de eerste drie maanden van die periode een opleiding
in een knelpuntberoep aanvat en succesvol afrondt, kan het recht eenmalig
met maximaal zes maanden worden verlengd.
- De
aanvraag hiervoor is onherroepelijk en moet binnen 30 dagen bij de RVA
binnen zijn.
- De
uitsluiting eindigt pas wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de
toelaatbaarheidsvoorwaarden van artikel 30 of 33.
- Dagen
van vóór de gebeurtenis die tot de uitsluiting leidde, tellen niet mee
voor de toepassing hiervan.
Artikel 119. Technische wijzigingen in artikel 53bis.
Artikelen 120 en 121. Heffen paragrafen op in artikel
56 en 56/1.
Artikel 122. Technische wijziging in artikel 58, § 1.
Artikel 123. Heft een lid op in artikel 58/1.
Artikel 124. Voegt een nieuwe paragraaf in artikel
58/9: de duur van een verminderde uitkering wordt beperkt tot de periode
waarvoor het recht op uitkeringen is verworven.
Artikel 125. Vervangt artikel 58/11: een uitsluiting
eindigt wanneer de werknemer opnieuw voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden
(artikel 30 of 33). Dagen vóór de uitsluitingsbeslissing tellen niet mee, maar dagen
tijdelijke werkloosheid (vergoed of niet) worden wel als gelijkgestelde dagen
beschouwd.
Artikelen 126 t/m 141. Deze artikelen worden allemaal
opgeheven. Dit betekent een grote vereenvoudiging of hertekening van de
werkloosheidsreglementering.
Artikel 142. Vervangt artikel 63 (recht op
inschakelingsuitkeringen):
- §
2. Duur van inschakelingsuitkeringen: Beperkt tot een eenmalige
periode van 12 maanden vanaf de eerste toekenning.
- §
3. Neutralisering van de 12-maanden periode: De periode van 12 maanden
loopt niet tijdens de duur van de volgende gebeurtenissen:
- Werkhervatting
als voltijdse werknemer.
- Werkhervatting
als deeltijdse werknemer met behoud van rechten waarvoor geen
inkomensgarantie-uitkering werd toegekend.
- Werkhervatting
als vrijwillig deeltijdse werknemer die voldoet aan artikel 33,
1°, mits geen uitkeringen werden toegekend tijdens die tewerkstelling.
- Arbeidsdagen
die niet in bovenstaande tewerkstellingen liggen.
- Periode
van moederschapsuitkering, arbeidsverbod, vaderschaps- of
adoptieverlof.
- Periode
waarvoor uitkering wegens ziekte/invaliditeit, arbeidsongevallen of
beroepsziekten werd ontvangen (zonder gelijktijdige
inschakelingsuitkering).
- Uitoefening
van een beroep dat niet onder sociale zekerheid (werkloosheidssector)
valt, langer dan 3 maanden.
- Behoud
van inkomensgarantie-uitkering: Jonge werknemers die aan het einde van
de 12 maanden (eventueel verlengd) een inkomensgarantie-uitkering genieten
als deeltijdse werknemer met behoud van rechten, kunnen dit recht behouden
tot het einde van de ononderbroken deeltijdse tewerkstelling, mits het
arbeidsregime minstens 19 uur per week bedraagt of de helft van de normale
wekelijkse uren van de maatpersoon.
Artikel 143. Wijzigt het getal "60" naar
"90" in artikel 69, § 2.
Artikel 144. Vervangt artikel 70 (werkloze die niet
reageert op oproeping/controle):
- De
werkloze die niet reageert op een oproeping van de RVA of een
uitnodiging voor een controleur, wordt uitgesloten van het recht op
uitkeringen.
- De
beslissing tot uitsluiting gaat in vanaf de dag van de afwezigheid.
- De
RVA kan de uitbetaling schorsen in afwachting van de beslissing.
- De
uitsluiting stopt op de dag dat de werkloze zich meldt bij de RVA
of een nieuwe uitkeringsaanvraag indient na een onderbreking van minstens
vier weken.
Artikel 145. Technische wijzigingen in artikel 78bis,
verwijdert een verwijzing naar artikel 42.
Artikel 146. Vervangt artikel 78sexies:
- De
herinschakelingsuitkering wordt, in afwijking van artikel 27, 4°, niet
als een uitkering beschouwd voor de toepassing van artikelen 92, 93 en
97.
- Voor
de toepassing van de bepalingen waar rekening wordt gehouden met de
bezoldiging van een werknemer, wordt de herinschakelingsuitkering geacht
integraal deel uit te maken van de bezoldiging.
Artikelen 147 t/m 157. Deze artikelen worden allemaal
opgeheven.
Artikel 158. Wijzigt artikel 90 (dagbedragen van
uitkeringen):
- Verwijzingen
naar paragrafen worden aangepast.
- Verwijzingen
naar artikelen worden gewijzigd.
- Voegt
in artikel 90, § 3, vierde lid, de woorden "gedurende de volledige
loopbaan" in.
Artikel 159. Heft artikel 94bis op.
Artikel 160. Wijzigt artikel 96: Verwijzingen naar
paragrafen worden aangepast, en het tweede lid wordt opgeheven.
Artikel 161. Vervangt artikel 97, § 1, 4°.
Artikel 162. Heft artikel 98 op.
Artikel 163. Technische wijzigingen in artikel 98ter,
past verwijzingen aan.
Artikel 164. Vervangt artikel 100: Een voltijdse
werknemer en een jonge werknemer (bedoeld in artikel 36) kunnen, in geval van
volledige werkloosheid, uitkeringen genieten voor alle dagen van de week,
behalve de zondagen.
Artikel 165. Heft paragrafen op in artikel 105.
Artikel 166. Heft artikel 108bis op.
Artikel 167. Wijzigt artikel 111 (grenbedragen voor
de berekening van uitkeringen):
- Grenbedrag
A1 wordt 92,3956 euro per dag.
- Een
nieuw grenbedrag A2 wordt ingevoegd: 86,8727 euro per dag.
- Bedinging
onder 5° wordt opgeheven.
Artikel 168. Technische wijzigingen in artikel 113, §
1, past verwijzingen aan.
Artikel 169. Vervangt artikel 114 (duur van het recht
op uitkeringen):
- §
1. Eerste en tweede vergoedingsperiode:
- Een
volledig werkloze krijgt recht op uitkeringen voor een eerste periode
van 12 maanden (vanaf de aanvraagdatum).
- Dit
recht wordt uitgebreid met één maand per periode van 104 arbeidsdagen
(of halve dagen) beroepsverleden. Dit is de tweede
vergoedingsperiode, beperkt tot maximaal 12 maanden.
- Voor
de berekening van beroepsverleden tellen dagen die al eerder zijn
gebruikt voor toelating of uitbreiding niet opnieuw mee.
- §
2. Werknemers wiens recht op uitkeringen NIET in de tijd wordt beperkt:
- Werknemer
bedoeld in artikel 28, § 3 (waarschijnlijk een specifieke, kwetsbare
groep).
- Werknemer
die 55 jaar is bereikt op het moment van de aanvraag en een voldoende
beroepsverleden bewijst.
- Voldoende
beroepsverleden: minstens 31 jaar (berekend volgens artikel
119, 3°). Dit aantal jaren neemt toe voor aanslagjaren 2027 (32 jaar),
2028 (33 jaar), 2029 (34 jaar), en vanaf 2030 (35 jaar).
- Als
het recht eenmaal is vastgesteld als onbeperkt in de tijd, blijft het
onbeperkt, zelfs als later niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.
- Werknemer
die uitkeringen geniet in het stelsel van werkloosheid met
bedrijfstoeslag (SWT).
- Werknemer
die een beschermingsuitkering of kunstwerkuitkering geniet.
- Werknemer
wiens kunstwerkuitkering is afgelopen en die recht heeft op een
forfaitaire uitkering via artikel 114bis.
- §
2/1. Uitzondering voor opleiding in kritische zorgfuncties:
- Als
een werknemer, bij het verstrijken van zijn recht op uitkeringen, een
opleiding volgt in kritische zorgfuncties (verpleegkundige, zorgkundige)
en daarvoor vrijstelling krijgt, behoudt hij het recht op uitkeringen
voor de duur van de opleiding (beperkt tot 1 jaar na normale duur en
max 5 jaar vanaf start opleiding). Dit voordeel is eenmalig.
Vakantieperiodes tellen niet als onderbreking.
- §
3. Dagbedrag van de uitkering tijdens de eerste vergoedingsperiode:
- Eerste
3 maanden: 65% van het gemiddeld dagloon, begrensd door
loongrens A1.
- Maanden
4 t/m 6: 60% van het gemiddeld dagloon, begrensd door
loongrens A2.
- Maanden
7 t/m 12: 60% van het gemiddeld dagloon, begrensd door
loongrens B.
- §
4. Dagbedrag van de uitkering tijdens de tweede vergoedingsperiode:
- Hangt
af van of de werknemer een voldoende beroepsverleden heeft: vastgesteld
op het minimum dagbedrag voor de gezinscategorie (zie artikel
115).
- §
5. Specifiek dagbedrag voor vrijstelling in artikel 90: 8,62 euro.
- §
6. Dagbedrag voor tijdelijk werklozen:
- 65%
van het gemiddeld dagloon bij overmacht.
- 60%
van het gemiddeld dagloon om andere redenen.
- Voor
inkomensgarantie-uitkering (deeltijds): dagbedrag is gelijk aan
referte-uitkering gedeeld door 26.
- §
7. Dagbedrag voor leerlingen: Specifiek bedrag voor leerlingen bij
tijdelijke schorsing van leerovereenkomst.
- §
8. Dagbedrag voor werknemer bedoeld in artikel 28, § 3: 60% van
het gemiddeld dagloon, begrensd door loongrens C.
- §
9. Beslissing om recht op uitkeringen te beperken in de tijd, wordt niet
gezien als ontzegging/uitsluiting/schorsing.
Artikel 170. Technische wijzigingen in artikel
114bis, past verwijzingen aan.
Artikel 171. Vervangt artikel 115 (minimum dagbedrag
van de werkloosheidsuitkering):
- §
1. Algemene minimum dagbedragen: Specificeert bedragen voor werknemers
met gezinslast, alleenwonenden en samenwonenden, afhankelijk van de
fase in de eerste en tweede vergoedingsperiode.
- Voor
twee samenwonende echtgenoten die in een kalendermaand enkel de
laagste minimumuitkering krijgen (bedoeld in § 1, 3°, e), wordt het
bedrag van die uitkering verhoogd met 3,12 euro.
- §
2. Minimum dagbedrag voor SWT en grensarbeiders.
- §
3. Minimum dagbedrag voor werkloze bedoeld in artikel 28, § 3: Gelijk
aan het bedrag voor werknemer met gezinslast in latere maanden.
- §
4. Minimum dagbedrag voor tijdelijk werklozen: Specificeert bedragen
afhankelijk van de reden van tijdelijke werkloosheid (overmacht of andere
reden).
Artikel 172. Vervangt artikel 116 (verlenging van de
vergoedingsperiode):
- §
1. Situaties waarin de vergoedingsperiode NIET loopt:
- Werkhervatting
als voltijdse of deeltijdse werknemer (met of zonder behoud van rechten).
- Dagen
van arbeid die niet in zo'n tewerkstelling liggen en waarvoor geen
aanvullende uitkering werd toegekend.
- Periode
van moederschapsuitkering of arbeidsverbod.
- Uitoefening
van een beroep dat niet onder de werkloosheidsverzekering valt (als het
minstens 3 maanden duurt en er geen uitkeringen zijn toegekend).
- Dagen
die niet als gelijkgestelde dagen kunnen worden aangemerkt in deze
periodes, tellen niet mee.
- §
2. Verlenging van de duur van het recht op uitkeringen:
- Verlengd
met periodes waarvoor de werknemer een uitkering heeft ontvangen wegens ziekte/invaliditeit,
arbeidsongevallen of beroepsziekten.
- Uitzonderingen
op verlenging: Moederschapsuitkering, of als werkloosheidsuitkering
tegelijk werd ontvangen.
- Het
voordeel uit die periodes heeft geen invloed op de fases van de
werkloosheid.
- §
3. Behoud van inkomensgarantie-uitkering bij einde werkloosheidsrecht:
- Als
een werknemer aan het einde van zijn werkloosheidsrechten een
inkomensgarantie-uitkering krijgt als deeltijdse werknemer met behoud van
rechten, kan hij dit recht behouden tot het einde van de ononderbroken
deeltijdse tewerkstelling, mits het arbeidsregime minstens 19 uur per
week of de helft van de normale wekelijkse uren van de maatpersoon
bedraagt.
- Als
de werknemer geen recht heeft op een uitbreiding van zijn recht, wordt de
inkomensgarantie-uitkering berekend op basis van een specifiek
minimumbedrag.
- §
4. Geen toepassing van §1 en §2 bij nieuwe toelating na onderbreking.
Dit is om te voorkomen dat werknemers die een nieuwe toelating krijgen,
worden beïnvloed door de beperkingen van de eerdere periodes.
Artikel 173. Technische wijziging in artikel 117.
Artikel 174. Wijzigt artikel 118, § 1 (gemiddeld
dagloon als berekeningsbasis):
- Het
gemiddeld dagloon blijft de berekeningsbasis voor de hele duur van het
verworven recht op uitkeringen.
- De
berekeningsbasis wordt wel herzien bij een nieuwe uitkeringsaanvraag na
een onderbreking als het recht opnieuw wordt toegelaten.
- Een
bepaling onder 6° wordt opgeheven.
Artikel 175. Heft een bepaling op in artikel 119.
Artikel 176. Wijzigt artikel 124 (dagbedrag van
inschakelingsuitkering):
- Voor
een werknemer met gezinslast die tijdens de
beroepsinschakelingstijd minstens 52 arbeidsdagen kan bewijzen, bedraagt
het dagbedrag van de inschakelingsuitkering gedurende de eerste vijf
maanden van werkloosheid 40,53 euro.
Artikel 177. Vervangt artikel 125: Het dagbedrag van
de inschakelingsuitkering voor een werknemer die geniet van de vrijstelling van
artikel 90, bedraagt 8,62 euro.
Artikelen 178 t/m 180. Deze artikelen worden opgeheven.
Artikel 181. Wijzigt artikel 130bis (verminderd
dagbedrag):
- Voor
alleenwonende of gezinslast werknemers, wordt het dagbedrag van de
werkloosheidsuitkering verminderd tot het bedrag van het leefloon
(omgezet in een dagbedrag) voor specifieke periodes van uitsluiting of
vermindering.
Artikel 182. Wijzigt artikel 131bis
(inkomensgarantie-uitkering):
- Paragraaf
2 wordt opgeheven.
- De
berekening van het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering wordt
aangepast: nettoloon wordt afgetrokken van de referte-uitkering,
vermeerderd met een uurtoeslag.
- Paragraaf
2ter wordt opgeheven.
- Wijzigt
de voorwaarde voor het recht op een uitkering in paragraaf 3, zodat het
bedrag minstens de helft van het bedrag in artikel 115, § 1, eerste lid,
3°, e) bedraagt.
- Paragraaf
3bis wordt opgeheven.
- Paragraaf
5 wordt vervangen: de deeltijdse werknemer met behoud van rechten kan na
de deeltijdse tewerkstelling opnieuw uitkeringen genieten voor alle
dagen van de week (behalve zondagen), binnen zijn recht op
uitkeringen.
Artikel 183. Heft twee bepalingen op in artikel 133,
§ 1.
Artikel 184. Wijzigt artikel 139 (onderzoekingen):
- Onderzoekingen
die leiden tot uitoefening van bevoegdheden uit het Sociaal Strafwetboek,
kunnen alleen worden verricht door daartoe aangewezen ambtenaren.
Artikel 185. Technische wijzigingen in artikel 144,
waaronder het opheffen van diverse paragrafen en het aanpassen van
verwijzingen.
Artikel 186. Technische wijziging in artikel 154,
past verwijzingen aan.
Artikel 187. Wijzigt artikel 155:
- Verwijzingen
naar artikelen worden aangepast.
- De
bepaling over het niet meetellen van arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen
van vóór de gebeurtenis die tot de toepassing leidde, wordt vervangen.
Artikelen 188 en 189. Deze artikelen worden opgeheven.
Artikel 190. Technische wijziging in artikel 186,
heft een verwijzing op.
Artikel 191. Technische wijzigingen in artikel 191, §
1, past verwijzingen aan.
Afdeling 3. — Wijzigingen van het ministerieel besluit
van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de
werkloos-heidsreglementering
Dit is een uitvoeringsbesluit bij de wetgeving op de
werkloosheid.
Artikel 192. Wijzigt artikel 1, 8°, c) betreffende
leerlingen: verduidelijkt dat de leerling als tijdelijk werkloos wordt
beschouwd wanneer de uitvoering van de leerovereenkomst tijdelijk, geheel of
gedeeltelijk wordt geschorst volgens een wettelijke bepaling.
Artikel 193. Technische wijziging in artikel 6 en
zijn bijlage, past verwijzingen aan.
Artikel 194. Wijzigt artikel 20: Voegt een zin toe
dat de werkloze, bedoeld in artikel 64, 1°/1 en 66, b) (waarschijnlijk een
groep met afwijkende vakantierechten), de dagen die gedekt zijn door
vakantiegeld uiterlijk in december van het derde jaar volgend op het
vakantiedienstjaar moet uitputten.
Artikel 195. Vervangt artikel 26 (passende
dienstbetrekking):
- Een
dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd als de totale
verloning niet minstens gelijk is aan het bedrag van de uitkering die de
werknemer als volledig werkloze kan genieten.
- Uitzondering:
Voor de werknemer die in de eerste zes maanden van de eerste
vergoedingsperiode recht heeft op uitkeringen, wordt een betrekking
als passend beschouwd als de totale verloning minstens 90% bedraagt
van de uitkering als volledig werkloze.
- Definieert
"totale verloning" (nettoloon min reiskosten, plus gezinsbijslag
en uitkering tijdens betrekking) en "vergoeding" (uitkeringen na
voorheffing, plus gezinsbijslag).
Artikel 196. Technische wijziging in artikel 32ter, §
1, past verwijzing aan.
Artikel 197. Vervangt artikel 34: De werknemer die
tijdelijk werkloos wordt, moet na de eerste drie maanden ingeschreven zijn
bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
Artikelen 198 en 199. Deze artikelen worden opgeheven.
Artikel 200. Technische wijziging in artikel 60, past
verwijzing aan.
Artikel 201. Technische wijziging in de Franse versie
van artikel 66.
Artikel 202. Wijzigt de loonschijven in artikel 69.
Dit zijn de bedragen die gebruikt worden om de hoogte van de uitkeringen te
berekenen.
Artikel 203. Vervangt artikel 70 (beroepsverleden):
- §
1. Beroepsverleden als loontrekkende voor de toepassing van artikel
114, § 1, tweede lid (over de uitbreiding van de uitkeringsperiode) omvat:
arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen (zie artikel 37 en 38).
- §
2. Beroepsverleden (algemeen) voor de toepassing van artikel 114, § 2,
tweede lid (over het recht op onbeperkte uitkeringen) omvat:
- Arbeidsdagen
(artikel 37).
- Arbeidsprestaties
onder overzeese sociale zekerheid (als dit in België tot
socialezekerheidsinhoudingen zou leiden, en als de werknemer daarna
minstens een periode in België werkte).
- Dagen
met uitkering wegens ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen.
- Dagen
gedekt door invaliditeitspensioen voor mijnwerkers.
- Carenzijdag
(eerste werkloosheidsdag die niet vergoed wordt).
- Vorstdagen
die door een specifiek fonds werden vergoed.
- Andere
afwezigheidsdagen zonder loon, tot max 10 dagen/jaar.
- Dagen
beroepsopleiding (min 18 uur/week) of stage, tot max 96 dagen.
- Dagen
volledige werkloosheid met beroepsopleiding, of tewerkstelling in een
beschermde werkplaats.
- Dagen
van militaire dienst.
- Gelijkgestelde
dagen tellen in dezelfde mate mee.
- §
3. Berekening van beroepsverleden in jaren:
- Voor
artikel 114, § 1, tweede lid: aantal dagen / 104. Als de rest 52
of meer is, +1 eenheid. Minder dan 52 telt niet.
- Voor
artikel 114, § 2, tweede lid: aantal dagen / 312 geeft aantal
jaren. Als de rest 156 of meer is, +1 eenheid. Minder dan 156 telt niet.
- Beroepsverleden
wordt verhoogd met twee jaar als een overgangsuitkering werd ontvangen.
- §
4. Deeltijdse werknemer: Halve arbeidsdagen tellen als hele, tot max
312 per jaar.
Artikel 204. Heft artikel 71 op.
Artikel 205. Wijzigt artikel 75ter (nettoberekening
van loon voor inkomensgarantie-uitkering):
- Nettoloon
is brutoloon min 13,07% socialezekerheidsbijdragen en bedrijfsvoorheffing
(voorschot op belasting). De regels voor bedrijfsvoorheffing worden
specifiek uitgelegd (geen rekening met vermindering wegens gezinslast).
- Voor
bedienden wordt ook het vakantiegeld meegerekend in de
nettoberekening.
Artikel 206. Heft een paragraaf op in artikel 92, §
2.
Afdeling 4. — Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Dit deel regelt wanneer de nieuwe werkloosheidsregels van
kracht worden en hoe het zit met mensen die al uitkeringen ontvangen.
Artikel 207.
- Dit
hoofdstuk (werkloosheid) heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2025.
- Uitzondering:
Afdelingen 1 t/m 3 (de meeste artikelen over werkloosheidsreglementering)
treden pas in werking vanaf 1 maart 2026.
- Uitzondering:
Artikel 151 (dat een artikel over tewerkstellingsbevordering heft) treedt
in werking vanaf 1 januari 2026.
Artikel 208. Artikel 118, 1° (over de beperking van
het recht bij werkverlating) is van toepassing in geval van het verlaten van
een passende dienstbetrekking na 28 februari 2026.
Artikel 209. Overgangsregels voor jonge werknemers
die vóór 1 maart 2026 zijn toegelaten tot inschakelingsuitkeringen:
- Als
hun recht op uitkeringen eindigt na 30 juni 2025, behouden ze hun
recht tot de einddatum zoals vastgesteld onder de oude wetgeving (tot
28 februari 2026).
- Echter,
het recht dooft uiterlijk op 31 december 2025 uit.
- Als
de periode tussen de eerste toelating en het einde van het recht door deze
regel minder dan 12 maanden bedraagt, dooft het recht alsnog uit 12
maanden na de eerste toelating.
- De
oude regels voor verlenging van de inschakelingstijd (artikel 63, § 2 en §
3) blijven van toepassing, maar kunnen niet tot gevolg hebben dat de
jongere na 31 december 2026 nog uitkeringen krijgt.
- De
datum van 31 december 2026 kan opgeschoven worden als de eerste toelating
later in 2025 viel.
- Uitzondering:
Jonge werknemers kunnen het recht op inkomensgarantie-uitkering
behouden tot het einde van de ononderbroken deeltijdse tewerkstelling
met behoud van rechten, als het deeltijdse arbeidsregime minstens 19 uur
per week of de helft van de maatpersoon bedraagt.
- Voor
de toepassing van dit artikel blijft artikel 42 van de oude wetgeving van
toepassing.
Artikel 210.
- Werknemers
die tijdelijk zijn toegelaten tot uitkeringen onder de oude
wetgeving (tot 31 december 2025), behouden dit recht nog tot uiterlijk
31 december 2025.
- Als
zij daarna worden uitgesloten, kunnen zij pas weer uitkeringen krijgen als
ze voldoen aan de voorwaarden van de nieuwe wetgeving (artikel 30
of 33).
Artikel 211. Werknemers die vrijgesteld zijn onder
de oude wetgeving (artikelen 89, 89/1 of 94bis), behouden deze vrijstelling
binnen de grenzen van artikelen 209, 210 en 212.
Artikel 212. Overgangsregels voor werknemers die
vóór 1 maart 2026 al waren toegelaten tot werkloosheidsuitkeringen onder de
oude wetgeving:
- §
1. Beperking in de tijd: Ze behouden dit recht op uitkeringen uiterlijk
tot 30 juni 2030, onder bepaalde voorwaarden.
- De
duur van het recht wordt beperkt afhankelijk van de vergoedingsperiode
waarin ze zich op 30 juni 2025 bevonden en hun beroepsverleden
(bijvoorbeeld 24 maanden als ze in de eerste periode waren en minstens 5
jaar beroepsverleden hadden; 12 maanden als ze in de tweede periode
waren; 9, 8 of 6 maanden in de derde periode afhankelijk van het aantal
reeds ontvangen uitkeringen).
- Als
ze op 30 juni 2025 geen uitkeringen kregen (eerste aanvraag na die datum
of onderbreking), wordt rekening gehouden met de datum van de eerste
nieuwe aanvraag.
- Het
beroepsverleden wordt berekend volgens artikel 214.
- Tijdens
de periode dat het recht op uitkeringen behouden blijft, wordt het bedrag
van de uitkering verder bepaald volgens de oude wetgeving (tot 28
februari 2026).
- Verlenging
van de periode is beperkt.
- Werknemers
die hierdoor hun recht verliezen tussen 1 januari 2026 en 28 februari
2026 en opnieuw aanvragen, moeten voldoen aan de oude wetgeving.
- §
2. Werknemers van 55 jaar en ouder met voldoende beroepsverleden:
Behoudt het recht op uitkeringen zonder tijdslimiet (vanaf 1 maart
2026 vervalt de beperking).
- Het
dagbedrag van de uitkering hangt af van de vergoedingsperiode op 30 juni
2025 en verschuift dan naar een specifiek minimumbedrag vanaf 1 maart
2026.
- Het
bedrag wordt verder bepaald volgens de oude wetgeving (tot 28 februari
2026) tijdens de behouden periode.
- §
3. Werknemers met voldoende beroepsverleden, maar jonger dan 55 jaar:
Hun recht wordt beperkt in de tijd zoals in § 1.
- §
4. Indien de werknemer voldoet aan de NIEUWE voorwaarden (vanaf 1 maart
2026) na een onderbreking, dan zijn de overgangsbepalingen (§1-3) niet
langer van toepassing.
Artikel 213. Werknemers die de anciënniteitstoeslag
genoten onder de oude wetgeving (artikel 126), behouden deze toeslag nog tot
28 februari 2026.
- Uitzondering:
Als ze 30 jaar beroepsverleden bewijzen (berekend volgens artikel
214), behouden ze de toeslag zonder beperking.
Artikel 214. Dit artikel regelt de berekening van
het beroepsverleden voor de toepassing van artikelen 212 en 213.
- Vereist
aantal jaren beroepsverleden (voor §2 en §3 van artikel 212, en §2 van
artikel 213): Dit varieert van 30 tot 35 jaar, afhankelijk van
wanneer de eerste uitkeringsaanvraag na 30 juni 2025 plaatsvindt (of als
je al uitkeringen krijgt of anciënniteitstoeslag had).
- Het
beroepsverleden wordt berekend volgens artikel 124, 3° (oude versie), en
verhoogd met militaire diensttijd.
- Beroepsverleden
als loontrekkende (voor artikel 212, § 1, tweede lid, 1° en 2°) omvat:
arbeidsdagen, gelijkgestelde dagen (vakantie, feestdagen, ziekte,
inhaalrust, moederschaps-/vaderschapsverlof, pleegzorg, tijdelijke
werkloosheid). Gelijkgestelde dagen tellen in dezelfde mate mee.
Artikel 215.
- Het
recht op werkloosheidsuitkeringen dat onder de oude wetgeving werd
toegekend, wordt vanaf de inwerkingtreding van deze wet automatisch
omgezet naar een beperkt recht, onderworpen aan de nieuwe bepalingen.
- De
einddatum van inschakelingsuitkeringen wordt ook automatisch opnieuw
vastgesteld.
- Deze
wijzigingen gelden zonder dat de werknemer hoeft te worden gehoord.
Artikel 216.
- §
1. Uitzondering voor opleiding in knelpuntberoep: Als een werknemer
bij het verstrijken van zijn recht (zoals vastgesteld in deze
overgangsregels) een opleiding in een knelpuntberoep volgt
(begonnen vóór 1 januari 2026 en vrijstelling van de
arbeidsbemiddelingsdienst), behoudt hij het recht op uitkeringen voor de duur
van de opleiding, maar uiterlijk tot 30 juni 2030. Vakantieperiodes
tellen niet als onderbreking.
- §
2. Uitzondering voor inkomensgarantie-uitkering: Als een werknemer bij
het verstrijken van zijn recht (zoals vastgesteld in deze overgangsregels)
een inkomensgarantie-uitkering geniet als deeltijdse werknemer met behoud
van rechten, behoudt hij dat recht tot het einde van de
ononderbroken deeltijdse tewerkstelling, mits het arbeidsregime
minstens 19 uur per week of de helft van de maatpersoon bedraagt.
HOOFDSTUK 2. — OUDERSCHAPSVERLOF VOOR PLEEGOUDERS
Dit hoofdstuk introduceert ouderschapsverlof voor
pleegouders.
Artikel 217.
- §
1. Gelijke rechten: Werknemers die als pleegouder zijn aangesteld
(door de rechtbank of erkende diensten) en een kind opnemen in het kader
van langdurige pleegzorg, hebben dezelfde rechten op
ouderschapsverlof als de biologische ouder in de eerste graad.
- Langdurige
pleegzorg betekent dat vanaf het begin duidelijk is dat het kind minstens
zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouders zal
blijven.
- §
2. Voorwaarden en start verlof: Het recht is onderworven aan de
bestaande voorwaarden van ouderschapsverlof.
- Het
verlof kan starten vanaf de inschrijving van het kind in het
bevolkings- of vreemdelingenregister. De Koning kan een ander
startpunt bepalen.
- Het
recht kan worden uitgeoefend zolang het kind geplaatst is in langdurige
pleegzorg [505, 511 aan te passen.
Artikel 219. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1
juli 2025 en is van toepassing op de aanvragen die vanaf 1 juli 2025
bij de werkgever worden ingediend.
TITEL 6. — PENSIOENEN
Dit deel van de wet gaat over pensioenen.
HOOFDSTUK 1. — MAATREGELEN TOT TIJDELIJKE BEPERKING VAN
DE INDEXERING
Dit hoofdstuk regelt tijdelijke beperkingen op de indexering
(aanpassing aan de levensduurte) van pensioenen.
Artikel 220. Definieert belangrijke begrippen:
- Wettelijk
pensioen: Elk wettelijk, administratief of statutair ouderdoms-,
rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, of vergelijkbare
voordelen/overgangsuitkeringen ten laste van een Belgisch
pensioenstelsel. Ook aanvullende pensioenvoordelen voor
managementfuncties in overheidsdienst.
- Buitenlands
of internationaal wettelijk pensioen: Hetzelfde, maar dan ten laste
van een buitenlands pensioenstelsel of een internationale instelling.
- Indexering:
Een indexverhoging volgens de wetten van 1971 of 1977 die pensioenen
koppelen aan de consumptieprijsindex.
- Grensbedrag:
Een vast bedrag van 2.441,99 euro, gekoppeld aan een
spilindexcijfer van 138,01, en schommelt op dezelfde manier als rust- en
overlevingspensioenen ten laste van de Staatskas.
Artikel 221.
- De
indexering van één of meerdere wettelijke pensioenen mag er niet toe
leiden dat het geïndexeerde bruto maandbedrag (of het totaal ervan) het
grensbedrag overschrijdt.
- Er
wordt echter altijd een indexering toegekend die beperkt is tot 2% van
het maandelijks gewaarborgd minimumbedrag rustpensioen voor een
alleenstaande gepensioneerde.
- Als
iemand meerdere wettelijke pensioenen krijgt, wordt de beperking toegepast
in de volgorde van artikel 222.
- Bij
het bepalen of het grensbedrag is bereikt, wordt ook rekening gehouden met
buitenlandse en internationale wettelijke pensioenen. Voor
buitenlandse pensioenen die onder de EU-coördinatieregels vallen, wordt
rekening gehouden binnen de grenzen van die verordeningen.
Artikel 222. Bepaalt de volgorde van voorrang
waarin de indexeringsbeperking (van artikel 221) wordt toegepast, van hoogste
naar laagste prioriteit:
- Rust-
of overlevingspensioen ten laste van de Staatskas.
- Rustpensioen
van personeel van openbare nutsbedrijven.
- Rust-
of overlevingspensioen van het Fonds voor de federale politie.
- Rustpensioen
van instellingen onder Koninklijk Besluit nr. 117.
- Rust-
of overlevingspensioen van het Gesolidariseerde pensioenfonds van
provinciale en plaatselijke besturen.
- Rust-
of overlevingspensioen van lokale besturen die niet aangesloten zijn bij
dat fonds.
- Rust-
of overlevingspensioen als lokaal mandataris.
- Rust-
of overlevingspensioen van provinciale besturen die niet aangesloten zijn
bij dat fonds.
- Rust-
of overlevingspensioen als provinciaal mandataris.
- Rust-
of overlevingspensioen van andere gemeentelijke aggregaties, federaties,
gemeenschapscommissies.
- Rust-
of overlevingspensioen van andere machten en instellingen.
- Rust-
of overlevingspensioen van de Overzeese Social* Deze voorrangsorde doet
geen afbreuk aan andere regels die de bedragen van pensioenen beperken in
functie van andere inkomsten.
Artikel 223. Wijkt af van eerdere wetten en stelt een
bruto jaarbedrag van 99.499,24 euro vast voor bepaalde
pensioenberekeningen, en dit bedrag schommelt niet meer volgens de index.
Artikel 224. De artikelen 220 tot en met 223 hebben
uitwerking met ingang van 1 juli 2025 en treden uiterlijk op 31
december 2029 buiten werking. Ze treden in elk geval buiten werking na een
eventuele vijfde indexering die na 1 juli 2025 en vóór 31 december 2029
plaatsvindt. Dit is dus een tijdelijke maatregel.
HOOFDSTUK 2. — WIJZIGING VAN DE WET VAN 5 AUGUSTUS 1978
HOUDENDE ECONOMISCHE EN BUDGETTAIRE HERVORMINGEN
Artikel 225. Wijzigt artikel 40 van de wet van 1978:
- Bij
de berekening van pensioenen wordt nu ook rekening gehouden met ouderdoms-,
invaliditeits- en overlevingspensioenen of vergelijkbare voordelen die
zijn toegekend op basis van een buitenlandse wetgeving of door een
internationale publiekrechtelijke instelling.
- Pensioenen
die uitsluitend een lichamelijke schade vergoeden, tellen niet
mee.
- Voor
buitenlandse pensioenen onder EU-coördinatieregels, wordt rekening
gehouden binnen die grenzen.
Artikel 226. Technische aanpassing in de Nederlandse
tekst van artikel 40bis, § 1, derde lid.
Artikelen 227 t/m 230. Technische wijzigingen,
vervangen verwijzingen naar een oude wet van 1994 door "titel 8 van de
programmawet van 28 juni 2013". Dit is een update van interne
wetsverwijzingen.
Artikel 231. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met
ingang van 1 juli 2025.
**HOOFDSTUK lokaal bestuur) zelf moet dragen.
Afdeling 2. — Bijkomende financiering van het
Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen
Artikel 233. Verlengt de periode waarvoor extra
financiering wordt voorzien voor het pensioenfonds van provinciale en
plaatselijke besturen van "voor de jaren 2023 en 2024" naar "voor
de jaren 2023, 2024 en 2025".
Afdeling 3. — Inwerkingtreding
Artikel 234. Dit hoofdstuk treedt in werking met
ingang van 1 januari 2024, behalve artikel 233 (extra
financiering), dat in werking treedt op de dag van de publicatie in het
Belgisch Staatsblad en van toepassing is op de berekening van aanvullende
werkgeversbijdragen voor 2024.
TITEL 7. — ZELFSTANDIGEN
Dit deel van de wet bevat wijzigingen aan het sociaal
statuut van zelfstandigen.
HOOFDSTUK 1. — WIJZIGINGEN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR.
38 VAN 27 JULI 1967 HOUDENDE INRICHTING VAN HET SOCIAAL STATUUT DER
ZELFSTANDIGEN
Dit is het basisbesluit dat het sociaal statuut van
zelfstandigen regelt.
Artikelen 235 en 236. Technische wijzigingen in
artikel 11, § 3, van het Koninklijk Besluit nr. 38. Ze passen verwijzingen aan
naar de juiste bijdragecategorieën en paragrafen. Dit zorgt ervoor dat de
juiste bijdragen worden toegepast.
Artikel 237. Vervangt artikel 13 (bijdragen voor
zelfstandigen met pensioen of pensioenleeftijdse bijdragen verschuldigd: 14,70%
op het deel van de inkomsten tot 15.831,12 euro. * De "wettelijke
pensioenleeftijd" wordt nader gedefinieerd.
- §
2. Zelfstandigen die de wettelijke pensioenleeftijd bereiken, maar ZONDER
effectief een rustpensioen te ontvangen, of enkel een overlevingspensioen
ontvangen:
- Zij
zijn hogere jaarlijkse bijdragen verschuldigd: 20,50% op inkomsten tot
15.831,12 euro en 14,16% op inkomsten tussen 15.831,12 en
23.330,06 euro.
- Voor
de berekening wordt het inkomen geacht een bepaald minimum te bereiken,
zelfs als er geen winst was.
- Als
hun inkomen wel minstens 811,20 euro bereikt, gelden dezelfde bijdragen
als in § 2.
- §
4. Keuzemogelijkheden: Zelfstandigen die onder § 2 vallen
(pensioenleeftijd zonder pensioen of enkel overlevingspensioen) kunnen
vragen om onder de gunstigere regeling van § 3 (volledig geschorst
vervroegd pensioen) of § 1 (pensioenontvangers) te vallen. De
Koning kan hiervoor de aanvraagprocedure en voorwaarden regelen.
Artikel 238. Vervangt artikel 13bis, § 2 (voorlopige
bijdragen voor beginnende zelfstandigen):
- Bepaalt
de voorlopige bijdragen die beginnende zelfstandigen moeten betalen
tijdens hun eerste drie volledige kalenderjaren van onderwerping (en
daarna zolang er geen referentiejaar is).
- De
bijdragen zijn meestal 20,50% op een bepaald forfaitair inkomen
(dat varieert per categorie zelfstandige), of 14,70% in één geval.
Artikelen 239 en 240. Technische wijzigingen in
artikelen 17, § 2 en 17bis, § 1bis, passen verwijzingen aan.
HOOFDSTUK 2. — WIJZIGINGEN VAN DE PROGRAMMAWET (I) VAN 24
DECEMBER 2002
Artikel 241. Wijzigt de definities in artikel 42 van
de Programmawet (I) van 2002 om ze af te stemmen op de nieuwe categorieën en
bijdragesystemen voor zelfstandigen:
- "Zelfstandige":
bijdragen die voor de zelfstandige zijn bepaald.
**HOOFDSTUK 3. — WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 18 FEBRUARI
2018 HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN INZAKE AANVULLENDE PENSIOENEN EN TOT
INSTELLING VAN EEN AANVULLEND PENSIOEN VOOR DE ZELFSTANDIGEN ACTIEF ALS
NATUURLIJK PERSOON, VOOR DE MEEWERKENDE ECHT-567].
HOOFDSTUK 4. — WIJZIGING VAN DE PROGRAMMAWET VAN 26
DECEMBER 2022
Artikel 243. Technische wijziging in artikel 191, §
1, 1° van de Programmawet van 2022.
HOOFDSTUK 5. — WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 31 MEI 2023 TOT
INVOERING VAN EEN TIJDELIJK CRISISKADER OVERBRUG-GINGSRECHT IN GEVAL VAN
NOODSITUATIES EN TOT WIJZI-GING VAN DE PROGRAMMAWET VAN 26 DECEMBER 2022
Dit gaat over steunmaatregelen voor zelfstandigen in
crisissituaties.
Artikel 244. De Nederlandse titel van de wet van 31
mei 2023 wordt formeel correcter gemaakt.
Artikel 245. Wijzigt artikel 4 van de wet van 31 mei
2023:
- Past
de verwijzingen aan naar de bijdragecategorieën die in aanmerking komen
voor het tijdelijk crisiskader overbruggingsrecht.
- De
Koning kan het toepassingsgebied van dit overbruggingsrecht uitbreiden
naar andere categorieën zelfstandigen, mits zij op dezelfde manier worden
getroffen door de noodsituatie.
**HOOFDSTUK 6. — INWERKINGTREDINGS-EN OVERGANGSBEPAL Dit
is de formele bevestiging dat de wet officieel is.